den predikstoel begraven. Uit zijn eerste huwelijk had hij o.a. zijn boven reeds genoemden zoon Henricus, als predikant te Leiden vóór hem overleden, nalatende twee zoons: Carolus, doctor in de rechten, ‘consulatu Leydensi clarus’ en Hugo, achtereenvolgens predikant te Diepenheim, Wilp en Vollenhove. Ook had Gallus een dochter Rachel, die zich bekend gemaakt heeft o.a. door de uitgave van een werkje Den Paelsteen der Philosophen.
Bij de vrij schaarsche en weinig volledige berichten, die wij omtrent Gallus bezitten, is het zeer moeielijk, over zijn karakter en beteekenis een juist oordeel te vellen. Zeker was hij een werkzaam, ijverig en strijdvaardig man; van edele karaktertrekken getuigt een brief aan zijn vriend, den kanunnik Visser te Elst; maar daartegenover is zijn houding te Hamm, hoewel nog niet voldoende opgelost, niet onberispelijk te noemen. Zonder twijfel is hij ook in zijn tijd als een geleerd man bekend geweest: zijn geschriften, zijn benoeming tot hoogleeraar, de mogelijkheid dat hij Marnix in diens Bijbelvertaling zou behulpzaam zijn, spreken hiervan, terwijl zijn zienswijze omtrent het bestuur der geestelijke goederen van een onafhankelijk inzicht getuigt. Mogelijk is het ook, dat hij in zijn tijd meer invloed geoefend heeft dan wij oogenschijnlijk zouden vermoeden: zijn benoeming te Leiden toch schijnt oorzaak geweest te zijn van de oprichting der hoogeschool te Middelburg, daar de rechtzinnige Zeeuwen hun kinderen niet aan de leiding van een man wilden overlaten, die op sommige punten van de Calvinistische leer afweek. Dat hij niet in alles met de heerschende partij in de kerk meeging, blijkt ook uit zijn strijd tegen de Haagsche kerkorde en zijn onderteekening van Confessie en Catechismus onder voorbehoud op 't laatst van zijn leven. Voegen wij hierbij nog, dat Schoockius het noodig vindt, hem in de eerste plaats, nog vóór Fontanus, als hervormer van Gelderland te noemen, dan zou men, alles saamgenomen, tot de conclusie kunnen komen, dat Gallus in zijn tijd een man van invloed is geweest, die echter om zijn onrechtzinnigheid door de streng-rechtzinnigen, die toen de kerk beheerschten, meer op den achtergrond gehouden is; wèl hebben zij hem geacht en, zoo noodig, geholpen, omdat hij indertijd voor zijn geloofsovertuiging vervolgd was, maar zijn invloed hebben zij gevreesd en zooveel mogelijk willen beperken.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., dl. I, blz. 487. - Nijhoff, Bijdr., dl. VI, blz. 125-161. - Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch., dl. I, blz. 54; dl. II, blz. 71. - Sepp, Godg. Ond., dl. I, blz. 71-79, 84, 87, 88. - Diarium Ev. Bronchorstii (Werken Hist. Gen., 3e Serie, no. 12, 's-Grav. 1898) blz. 16, 22-24, 27, 28, 32, 33, 36-38, 40, 41, 44, 49, 51, 52, 54, 56, 61, 64-66, 70. - Molhuysen, Bronnen tot de Gesch. der Leidsche Univ., dl. I ('s-Grav. 1913), blz. 52, 53, 62, 66; Bijl., blz. 158, 160, 199. - Archief Aartsb. Utr., dl. XVIII, blz. 421, 422; dl. XXII, blz. 381-384; dl. XL, blz. 279. - Revius, Daventria Illustrata, blz. 332, 511-515. - Meyjes, Revius, blz. 166-168. - Ned. Arch. K.G., N.S., dl. II, blz. 36, 51, 74, 330; dl. IX, blz. 310; dl. X, blz. 20. - Schoockius, Liber de bonis ecclesiasticis, blz. 459, 460, 509. - Sepp, Uit het Pred. leven, blz. 112. - Rogge, Coolhaes, dl. I, blz. 22; dl. II, blz. 159. - Rutgers, Acta, blz. 367, 428, 597-600. - Reitsma, Herv. en Herv. kerk, blz. 275, 282. - Wagenaar, Fontanus, blz. 48, 56, 71, 72, 104, 128. - Pont, Lutheranisme, blz. 172, 177, 180. - Vos, Menno Simons, blz. 323. - Reitsma en v. Veen, Acta, dl. II, blz. 403; dl. IV, blz. 28; dl. V, blz. 203-205, 243. - Cat. Doopgez. Bibl., dl. II, blz. 175.