Ds. J. Mulder voort en vertrok den 6en April 1768 naar Göttingen, waar hij onder Prof. C.G.F. Walch drie proefschriften schreef en verdedigde, één over de leer der verkiezing, getiteld: Dissertatio de decretis Praedestinationis et reprobationis, ex Rationis judicio, non ex absolutis sed hypotheticis, en twee over die der voldoening, onder den titel: Excercitatio Theologica de Satisfactione pro omnibus hominum peccatis a Christo praestita, alle drie uitgegeven te Göttingen, z.j.
Den 18en Juni 1773 in Nederland teruggekeerd, werd hij nog datzelfde jaar tot proponent bij de Luthersche kerk bevorderd en stond den 11en Januari 1775 op het drietal te Schiedam, waaruit echter A. Brughman beroepen werd. Eerst den 22en Januari 1776 ontving hij een beroep naar Zierikzee, alwaar hij, na den 28en Februari te Amsterdam te zijn ingezegend, den 24en Maart van dat jaar intrede deed met Rom. 15:30. Nauwelijks twee jaren hier werkzaam geweest zijnde, predikte hij den 1en Maart 1778 afscheid en vertrok naar Zutphen, dat hij reeds een jaar later verwisselde met Utrecht, aan welke gemeente hij zich den 18en Mei 1779 verbond. Bij de viering van het 250jarig feest der overhandiging van de Augsburgsche Confessie, den 25en Juni 1780, werd aldaar de nieuwe Amsterdamsche Psalmberijming ingevoerd en de uitvoerige leerrede over Coll. 3:16, bij die gelegenheid door Fortmeyer gehouden, verscheen in druk als: Het regt gebruik van de leere van Christus en van het godsdienstig gezang (Utr. 1780). Na den dood van zijn bejaarden ambtgenoot Veltgen hield hij op hem een Lijkrede over Ps. 91:16 (Utr. 1781), die bijzondere vermelding verdient, omdat zij was ‘vrij van de wijdloopigheid en pronk van geleerdheid, waardoor sommigen der vroegere ... den indruk tegenwerkten, dien eene lijkrede behoort te maken.’
Overigens werd het verblijf te Utrecht voor Fortmeyer minder aangenaam gemaakt door de twisten over het beroep van een Hoogduitschen predikant, waarin de overheid zich krachtig gelden liet en de bemiddelende voorstellen van Fortmeyer weinig weerklank vonden. Welkom was hem daarom het beroep, dat den 21en Februari 1791 door de Amsterdamsche gemeente op hem werd uitgebracht, waarna hij den 8en Mei te Utrecht afscheid preekte met den in zijne omstandigheden zeer toepasselijken tekst Hebr. 13:18. Ds. Jänisch bevestigde hem in zijn nieuwe gemeente met een in druk verschenen leerrede: Predigt bei der feierlichen Vorstellung des Herrn Jan Hendrik Fortmeier, die als Predikatie ter plechtige voorstelling van Jan Hendrik Fortmeier in het Hollandsch vertaald werd.
Het begin zijner Evangeliebediening te Amsterdam was echter ook verre van rustig, daar zijn beroeping voor de ontevreden partij in de gemeente, die den meer rechtzinnigen Ds. Scholten van Rotterdam als predikant had gewild, aanleiding was, om den volgenden dag bijeen te komen en een plan tot oprichting eener nieuwe gemeente te beramen, die dan ook tot stand kwam onder den naam Hersteld-Evangelisch-Luthersche kerk. Fortmeyer was bij deze gelegenheid ook het onderwerp van anonyme vlugschriften als: Aan mijn Luthersche Medebroederen, bij gelegenheid van het beroepen van den WelE. Zeergel. Heer Jan Hendrik Fortmeyer en Gedachten van eenen onpartijdige en eendracht minnende christen bij de intrede van den zo schandelijk als verregaande belasterde christenvriend! den heere Fortmeyer. Vredelievend van aard, nam hij persoonlijk aan den gerezen twist geen deel en bleef rustig arbeiden te Amsterdam tot zijn overlijden, dat den 27en April 1812 plaats vond. ‘Hij vereenigde eene grondige geleerdheid met beschaafde manieren,