Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |||||
derden, aangesteld. De goede verwachtingen, van hem gekoesterd, stelde hij niet te leur, doch reeds op den 28en Augustus 1695 overleed hij te Amsterdam na een ziekte van anderhalve maand en werd den 1en September d.a.v. begraven. Zijn bekende ambtgenoot, Hermannus Schijn, hield een lijkrede op hem, getiteld: Zalige nagedagtenis ter gelegentheid van het zalig, dog voor de Gemeente ontijdig ontslapen van Michaël Fortgens ... onder het zedig verklaren en toepassen van Davids leven en sterven (Hand. 13:36) plegtelijk gehouden op den 11 September 1695 (Amst. 1695). Hieraan zijn eenige gedichten toegevoegd van A. Jansen, G. Fortgens (waarschijnlijk een broeder van Michaël, daar hij zijn troostredenen richt tot de weduwe en haar als ‘suster’ aanspreekt) en Joh. Molinaeus de Jonge. Ook Fortgens' vriend, de Hoornsche leeraar P. Beets, hield in zijn gemeente een gedachtenisrede, die evenzeer in druk verscheen als: Het bereidwillig sterven, gesien in de zalige verhuisinge van wijlen Michiel Fortgens ... voorgedragen aan de gemeente, die men Christo versamelt tot Hoorn. In een predikatie over de woorden van Simeon, Lucas 2:29, 30 (Hoorn 1695). Eigenaardig is het, dat Beets deze rede in 117 paragrafen heeft ingedeeld. Verschillende afbeeldingen zagen van hem het licht, nl. door P. van Gunst en J. Folkema, beide naar Bidloo, en door J.C. Philips. Tijdens zijn leven zijn met Fortgens' naam slechts twee geschriften uitgegeven, nl.: Verhael der Onderhandelingen tot nader vereeniging tusschen wederzijds Gecommitteerdens van de Doopsgezinde, zoo uyt de Dienaerschap bij de Thoorn en 't Lam, als uyt de jaerlijksche bij-eenkomst en de Dienaren haer Vergadering houdende in de Zon, voorgevallen in Amsterdam, 1684 en 1685 (Amst. 1685). Namens, ‘de Opsienders en Dienaaren, der Vereenigde Waterlandsche en Vlaamsche Doopsgezinde Gemeente tot Amsterdam’ is het door Michaël Fortgens onderteekend. Een brief aan N.N. rakende de laatste veronderhandeling tot nader vereeniging tusschen wederzijds-gecommitteerden, zoo uyt ... de Toorn en het Lam, als uyt ... de Zon enz. (Amst. 1692), geteekend door Mich. Fortgens ‘als schrijver.’ Na zijn dood werden echter door Schijn de volgende leerredenen van hem uitgegeven:
In deze leerredenen toont Fortgens een rechtzinnig Mennist te zijn en het is teekenend, hoe de Boekzaal-recensent in dezen tijd, toen de Doopsgezinden van Socianisme verdacht werden, op die rechtzinnigheid den nadruk legt. Van de XLII Predicatien heet het: ‘'t Gene dit werk te beter maakt, is, dat het van alle Onroomsche gezindheden hier te Land met grote vrugt kan gelezen werden; dewijl geene de minste onregtzinnige stellingen maar zuivere gevoelens na den trant der Hervormers over al voorkomen.’ Evenzoo naar aanleiding van de Tijd- en Feest-predikatien: ‘Gaat heen nu, onkundige, en praat voortaan nog dat de Doops- | |||||
[pagina 98]
| |||||
gezinde geen regtzinnige Christenen zijn ... Zegt liever van deze Christenen (of - in een noot aan den voet der bladzijde - liever van de Leeraars dezer Menniste Gemeinte in de Zon), dat zij (buiten Kinderdoop, Eedzwering, Oorlogvoeren, en wat daar aan kleeft) meerendeels van 't zelve gevoelen zijn met de genen die men Gereformeerden noemt.’ Als prediker stond Fortgens voor zijn tijd bijzonder hoog. Van zijn voordracht getuigt een tijdgenoot: ‘Zijne Kerkredenen rolden met een zekere kragt van indruk, en de overtuiging van zijn gezag was te aangenamer door een levendige stem, die op den verhevenen stoel zelf dat gene vergoed, dat in 't lezen derzelver dikwils zoo duidelijk niet voorkomt.’ Zijn stijl, zoo zegt Hartog, ‘heeft hier en daar eene kortheid, eene spreukmatigheid, die ons denken doen aan de traktaten van Hans de Ries, en ons te meer aanleiding geven, om Fortgens te rangschikken onder de beste leeraars bij de Doopsgezinden in die dagen.’ Zóó dacht de Boekzaal-recensent ook erover, die zelfs nog sterker verklaart: ‘Laet vrij alle groote baezen en wintmaekers, hoogvliegers en baeyvangers bij onzen Fortgens koomen lessen haelen: zijne zagte en zoete, ernstige en deftige, welluidende en verstandige bijbelstijl zal dat uit het oog vliegen van sommige geesten rasselijk inhaelen en zagtkens temperen: en zoo verre, dat geene jonge lieden meer te vraegen hebben, waer een goede preekstijl te leeren.’ In zijn leerredenen was tekstverklaring hoofdzaak en deze was ‘doorgaans van den goeden stempel.’ Een geregelde gang, de noodige orde, was echter niet altijd te vinden, maar vooral werden zijn preeken ontsierd door vertoon van onnoodige geleerdheid, het aanhalen en verklaren van Grieksche en Hebreeuwsche uitdrukkingen, soms zelfs door tekstcritiek, waar hij dan een andere lezing in de oorspronkelijke Grieksche woorden geeft. Volgens zijn vriend Schijn was Fortgens een man van ‘een groot en wakker verstand, een klaar en onderscheyden oordeel, een brave kennis en geleertheyd, een zierlijkheid en kragt en aangenaamheyd van seggen, gepaard met een betamelijke zedigheyd en Christelijke deftigheyd.’ Maar beter dan door deze uitgezochte woorden wordt hij door Beets geteekend, als deze eenvoudig zegt: ‘Hij was een man uit duisent; die alleen meer doen kon in het werk des Heere, dan veele van ons te samen.’ Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., i.v. - Schijn - Maatschoen, Gesch. der Menn., dl. II, blz. 83, 658-662, 668. - Blaupot ten Cate, Holland, dl. I, blz. 285; dl. II, blz. 135. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 225. - Vos, Menno Simons, blz. 314. - Knuttel, Bibl. v. Kerkg., blz. 100, 331. - Muller, Cat. v. Portr., blz. 87. - Cat. Doopsgez. Bibl., dl. II, blz. 71, 106, 269, 270. - Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl., dl. II, 2e stuk, blz. 73. - Cat. Letterk., dl. I, kol. 728. - Cat. Burgersdijk & Niermans, blz. 774. - Boekzaal, Jaarg. 1695b, blz. 553; 1697a, 144-152; 1700a, 447-450; 1722a, 239; 1722b, 768-774; 1738a, 595; 1758b, 765. |
|