[André Forestier]
FORESTIER (André), in 1647 te Montpellier geboren, studeerde te Leiden, waar hij den 2en April 1669 aan de Hoogeschool is ingeschreven, en werd in 1671 door de Waalsche synode tot proponent aangesteld. In 1674 was hij veldprediker bij het regiment van luitenant-generaal Monpouillon in dienst van de Republiek, en ontving den 8en Augustus van het volgend jaar een aanstelling tot kapelaan bij de Hollandsche ambassade te Constantinopel. Reeds in 1676 raakte hij echter in geschil met den Resident aldaar, Justinus Colyer, waartoe de inzegening van een huwelijk tegen de bevelen van den Resident, aanleiding schijnt gegeven te hebben, terwijl deze ook meermalen zonder den vereischten eerbied door Forestier werd behandeld. Het gevolg van een en ander was, dat hij den 17en November 1676 werd afgezet. Hij begaf zich naar Smyrna, in de hoop, aldaar den predikant Danckerts te zullen opvolgen, die naar Holland terugkeerde, doch dit gelukte hem niet. In 1680 vinden wij hem weer dd. 9 Maart als V.D.M. aan de Hoogeschool te Leiden ingeschreven en den 19en September van dat jaar volgde zijn benoeming tot predikant bij de Hollandsche ambassade te Versailles, waarbij hem f 250. - voor transport werd toegezegd. Na eenigen tijd werkzaam te zijn geweest, is hij door Hunne Hoogmogenden wegens slecht gedrag ontslagen, waarbij hem zelfs, volgens hun besluit, hetgeen hem nog aan tractement toekwam, niet zou uitbetaald worden. Hierover begon hij, nadat hij in 1687 tot het Roomsch-Katholicisme was overgegaan, een proces tegen den Hollandschen gezant te Parijs, Van Sterrenburgh, die het echter afwees, omdat niet hij, maar de Staten-Generaal, moesten aangesproken worden, doch tevens aan H.H.M.M. schreef: ‘il est toujours à craindre que ce vagabond, parce qu'il a changé de religion, ne soit soutenu par la Cour.’ Hoe het proces eindigde en wanneer
Forestier stierf, is niet bekend.
Na zijn overgang tot de Roomsche kerk stelde hij een geschrift op: Apologie pour les Réunis. Les justes raisons, que les Protestans de France ont euës de se réünir à l' Eglise Romaine, sous le regne de Louïs le Grand (Paris 1687). Hierin zet hij de redenen uiteen, waarom hij ‘la Communion des Prétendus Réformés’ verlaten heeft, onder welke hij voornamelijk noemt: de verdeeldheid der Protestanten in verschillende secten, die der Gereformeerden onderling, en hun verwerping van de overlevering.
Litteratuur: La France Protestante, T. V, p. 133. - Ned. Arch. K.G., N.S., dl. XIII, blz. 100-106. - Bull. Egl. Wall., T. IV, blz. 247, 258; T. V, p. 166, 189. - Cat. Bibl. Wall., 1er Suppl., p. 19. - Alb. Stud. L.B., kol. 554, 635. - Hs. Borger, i.v.