[Jacob Adriaan Folkers]
FOLKERS (Jacob Adriaan) is den 9en November 1680 te Appingedam geboren, bezocht daar de Latijnsche school en volbracht zijn studie aan de Hoogescholen te Groningen en te Leiden. In 1706 tot proponent bevorderd, diende hij eerst de gemeente Akersloot, waar hij in Augustus 1708 beroepen en den 25en November van dat jaar bevestigd werd. Daarna deed hij den 23en April 1724 zijn intrede te Bergen op Zoom, dat hem in 1723 had aangezocht om over te komen en bleef deze standplaats verder getrouw, zoodat Vlissingen hem in 1727 te vergeefs tot leeraar beriep.
In 1747 werd Bergen op Zoom door de Franschen belegerd, waarbij zoowel Folkers als zijn ambtgenooten Janssen en Leidekker ‘strijdenden bemoedigden, gekwetsten hielpen, stervenden troostten’ en telkens in levensgevaar verkeerden. Toen de stad stormenderhand was ingenomen en er nog in de straten gestreden werd, sloeg de vijand tot plundering en allerlei moedwil over, waarbij vooral Ds. Janssen en een Roomsch priester ergerlijk mishandeld werden. Ook Folkers, die toen reeds 66 jaar oud was, moest het ontgelden en ‘werd driemalen uitgeschud, met de kolven van de snaphaanen geslaagen’ en met de afgescheurde bladen van een folio-bijbel ‘in het aangezigt gegeesselt’, onder het geschreeuw van: ‘Dienaar des Duivels, uw leer is Duivels.’ Over een en ander heeft Folkers in handschrift nagelaten een Oprecht en echt Dag-verhaal van hetgeen mij ... gedurende de belegeringe als bij de overrompelinge van Bergen op den Zoom, anno 1747 is voorgekomen, zoo, dat ik zelf gezien, als uit geloofwaardige menschen gehoort hebbe. Tot gedachtenisse voor mijne vrouwe en kinderen, uit mijne eigenhandige aantekeningen, en uit mijne brieven, aan haar Ed. van postdag tot postdag toegezonden, en naderhand opgemaakt te 's Gravenhage, 1758. Hiervan berust een afschrift, groot 82 bladzijden 4o, in de Boekerij van het Noord-Brabantsch Genootschap, terwijl ook een gelijktijdig afschrift, 251 bladzijden groot, in de Bibliotheek van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden aanwezig is. Door Mr. W. Bezemer is het in de Werken van het Provinciaal Genootschap voor kunsten en wetenschappen in Noord-Brabant uitgegeven ('s-Hertogenbosch 1895).
‘Wegens zijne opklimmende jaren, en geledene mishandelingen der vijanden’, werd aan Folkers in December 1747 salvo honore et stipendio emeritaat verleend, waarna hij zich te 's-Gravenhage vestigde. Hier herdacht hij in de Groote kerk op den avond van den 16en Februari 1749 het herstel van den vrede, welke predikatie nog datzelfde jaar het licht zag onder den titel: Jehovaas aanbiddelijke Wonderwegen. Zo ter beproevinge, als verlossinge van Nederlandts Israël, en deszelfs verschuldigde Erkentenis, opgemaakt en voorgestelt uit Psalm LXVI:10-13 ('s Grav. 1749). Later keerde hij metterwoon weder naar Bergen op Zoom terug en mocht daar den 9en November 1760 zijn tachtigsten verjaardag herdenken, bij welke gelegenheid hem door zijn ambtgenoot Leidekker een Geboorte-groet werd toegebracht (opgenomen in de Boekzaal), die het doorslaand bewijs levert, dat laatstgenoemde beter als predikant in een belegerde stad dan als dichter op den Helicon op zijn plaats was.
Folkers overleed zeer plotseling den 12en Augustus 1762 te Bergen op Zoom, terwijl zijn vrouw, Hendrika Gesellen, hem reeds in 1750 naar de eeuwigheid was voorgegaan.
Behalve het reeds genoemde, gaf hij in 't licht: Jehovaas Loflijkheden, zijne Sterkheit en Wonderen, betoont en gewrogt in de belegeringe en het ontzet van Bergen op den Zoom, belegert door den Marquis Spinola, en ontzet door Prins Mauritz, den 3en October 1622. Waar achter een nauwkeurig daghverhaal van al het gepasseerde, in die langdurige belegeringe voorgevallen, ter gedagtenisse aangetoont en