[Franciscus Fredericus Folkers]
FOLKERS (Franciscus Fredericus) was de zoon van kapitein Albert Folkers en Lubberta Anna Michorius en werd den 25en Juli 1696 te Coevorden geboren. Na in Groningen aan de Hoogeschool gestudeerd te hebben, waar hij den 13en April 1717 is ingeschreven, volgde zijn bevordering tot proponent aldaar den 14en December 1719. Den 25en November 1720 ontving hij een beroep naar Noordlaren, deed daar den 19en Januari 1721 intrede en diende deze gemeente, totdat hij den 4en Januari 1728 te Groningen beroepen, nog den 25en van dezelfde maand in die stad bevestigd werd. Tot zijn dood toe, den 1en September 1768, is hij hief werkzaam gebleven, zeker niet zonder zegen, al behoorde hij niet tot de gevierde predikers. Merkwaardig en misschien ook voor velen behartigenswaardig, is wel het volgende, dat men na zijn dood onder zijn aanteekeningen heeft gevonden: ‘De grootste toejuiching heb ik niet gehad, maar ik ben ook niet veragt geweest in de Gemeente. Ik danke mijnen God 'er voor, en ben wel te vreden met zijne wijze en goede bestelling, dewijl ik daar door bewaard ben voor opgeblazentheid aan den eenen, en voor neerslagtigheid aan den anderen kant.’
Van zijn hand is in druk verschenen:
Antwoord van Charles Drelincourt, op den Brief, geschreven door den Prince Ernest, Landgrave van Hessen, aan de vijf Bedienaren des Goddelijken Woords van Parijs, die te Charenton hunne Oeffening doen. Vertaalt door H. Dullart, naar een Exemplaar door de hand van den Schrijver verbetert en nu van nieuws overgezien en vermeerdert met eene Voorrede ter aanprijzing (2e uitg. Gron. 1754). |
Litteratuur: Alb. Stud. Gron., kol. 163. - Boekzaal, Jaarg. 1720b, blz. 731; 1721a, 122; 1728a, 125, 255; 1754a, 671; 1768b, 375-378.