duytsch ouer te setten de sermoenen Caluini in Iob’ en als op de synode te Haarlem van 1582 de vraag wordt geopperd: ‘oft het nyet raedtsaem ware sermones Calvini over Jobum in latijn te stellen’, wordt geantwoord: ‘alsoo in synodo generali te Middelborch Joanni Floriano opgeleeght is de oversettinge int nederlantsch, dat het daerbij wel blijven mach.’ Voor zoover bekend, is alleen zijn vertaling van Calvijn's Handelingen der Apostelen in 1582 te Leiden uitgekomen. Deze wordt zelden afzonderlijk aangetroffen en is meestal gevoegd achter de vertaling der vier Evangeliën door Gerardus Gellinaceus, in hetzelfde jaar bij denzelfden uitgever in 't licht verschenen. Een bevoegd beoordeelaar (Wielenga) zegt van Florianus' vertaling: zij ‘geeft wel over het algemeen den zin van het oorspronkelijke juist weer, doch zij doet dit niet door woordelijke overzetting, maar door eene meer of min breede omschrijving, terwijl taalkundige kwesties gewoonlijk werden weggelaten.’
Of, en zoo ja, waar Florianus eerst hier te lande het predikambt bekleed heeft, is mij niet bekend geworden. Wel, dat hij van 1582 tot 1583 predikant is geweest te Spykenisse, blijkens een predikantenlijst, die zich aldaar in een oud lidmatenregister bevindt, welke opgave overeenkomt met eene, die wordt aangetroffen in de kerk op een bord, waarop de namen van alle predikanten der gemeente staan opgeteekend. Van Spykenisse is hij in 1583 naar Brussel vertrokken, waar hij insgelijks als predikant is werkzaam geweest.
In laatstgenoemd jaar vertaalde hij uit het Fransch: Christelycke antwoordde op den eersten Boeck der lasteringhen ende vernieude valscheden van twee apostaten Mattheus de Launoy, Priester, ende Hendrick Pennetier, die eertijds Ministers gheweest hebben, ende nu wederom tot hare uytghespogen vuylicheijt ghekeert zijn. Waerinne men sien sal het rechtveerdich oordeel Godes, slaende met dobbele blintheyt degene die zijne genade misbruycken. Midtsgaders eenen stichtelijcken Brief Thomae Tilii, dienaer des H. Euangelii, aan de E. Overheyt der Stadt van Antwerpen (Antw. 1583). Dit geschrift was een weerlegging van een boek, dat beide bovengenoemde, tot de Roomsche kerk teruggekeerde predikanten uitgegeven hadden onder den titel: La réfutation des fausses suppositions et perverses applications d'aucunes sentences des saintes Ecritures (Douay 1578), vertaald als: Die verclaringhe ende verworpinghe van het valsch verstant ende tquaet misbruycken van sommige sententien der heyligher schriftueren... Nu corts overgheset in onse nederlandsche tale (Douway 1578).
In Brussel maakte Florianus het beleg der stad door Parma mede en toen bij de overgave voor de dertien predikanten, evenals voor het garnizoen, vrijgeleide was bedongen, trok hij den 8en Maart 1585 de stad uit, kwam den volgenden dag bij Lier, maar werd, toen hij deze plaats wilde omtrekken, met zijn twaalfjarigen zoon gevangen genomen en naar Beveren bij Antwerpen gevoerd, waar Parma toen zijn hoofdkwartier had. Tevergeefs drongen zijn vrouw, de gewezen gouverneur van Brussel en de magistraat van Bergen op Zoom op zijne vrijstelling aan: door zijn gevangenschap te verzwaren en allerlei bedreigingen hoopte men hem van het Protestantsch geloof afvallig te maken, doch Florianus bleef standvastig. Eindelijk werd hij den 4en April, in een zak gebonden, in een put of moeras geworpen, waar echter te weinig water stond, om hem te kunnen verdrinken, zoodat hij ten slotte met een speer moest worden afgemaakt. Kort vóór zijn sterven voegde de markies van Rijsburg hem toe: ‘Ik verheug mij soo lang geleeft te hebben, dat ik u, sulk een vertwyffelden ketter, magh helpen verwijsen.’ Florianus bereikte den leeftijd