Ook zijn zoon Johannes werd tot het predikambt opgeleid en den 6en April 1653 te Budel en Gastel als predikant bevestigd. Den 11en Mei 1659 verwisselde hij deze standplaats met Deurne, Vlierden en Liessel, waar hij veel bijdroeg tot de goede verstandhouding tusschen Roomschen en Gereformeerden in die heerlijkheid. Daarna deed hij den 24en Augustus 1664 te Maarheze en Surendonk zijn intrede, alwaar hij in 1696 overleed. Hij was gehuwd met Sophia Brandhout, geboren te Amsterdam, en had bij haar acht kinderen, waarvan de tweede zoon Johan Wilhelm (zie beneden) en de vierde, Abraham, predikant zijn geworden. Laatstgenoemde was als zoodanig van 1692-1715 in Oost-Indië werkzaam en overleed op de terugreis daarheen in 1718 op de hoogte van Kaap de Goede Hoop.
Feylingius gaf reeds als predikant te Budel uit: De Christelycke Swanen-Gesangh over de eerstelingen Canaäns; dat is, het blijde eynde der gheloovighen over den voorsmaeck der eeuwige saligheydt. Naer het leven vertoont in het doorluchtigh exempel van den ouden Simeon (Amst. 1656). In denzelfden band bevindt zich een traktaatje over het bovengenoemd afsterven van zijn vader, getiteld:
Een brief vervattende den Triumph der Christenen, over alle hare vijanden; met Sonnestralen getoont in het exempel van den eerwaardigen, Godsaligen en Godsgeleerden D. Jacobi Feylingii, in sijn leven Dienaer Jesu Christi tot Mierlo en Stiphout, in de Meyerij van 's Hertogenbosch, zijnde op sijn doodt-bedde hevigh besprongen geweest, door een Jesuyt van Emmerick, Petrus Bruxelius.
Vooral echter maakte Feylingius zich bekend door zijn dichtwerk:
Het bloem-hofje der Gedighten, vervattende allerlije Sinne-beelden, op Goddelicke Materien gepast, voor reysende lieden en andere. Mitsgaders het Bloem-Hofje van allerlije Sinne-beelden op stedelicke, huisselicke, politieke en militaire Materien passende. Alsmede het bloem-Potje van eenege geestelicke Lidekens, gedicht-gebeden en danckzeggingen ('s-Gravenhage 1683). Dit werk bevat gedichten in den trant van Cats, ‘doch hem gansch niet evenarende’, waarbij de geringste voorwerpen ‘op goddelicke materien gepast’ worden, d.w.z. als aanleiding gebruikt worden tot het geven van godsdienstige en zedekundige lessen. De lof, door Simon Simonides eraan toegezwaaid:
‘dat, zoo de Goddelijcke Harpenaer,
Had hij dit Dicht gezien, hetzelve zou behagen,’
mag veilig eenigszins overdreven genoemd worden. Arrenberg zet dit werkje abusievelijk op den naam van Feylingius' zoon Johan Wilhelm.
Verder zag van hem het licht:
Twee Hemelen te gelijk met den weg tot deselve (Amst. 1665). |
De Macrocosmos en Microcosmos, ofte de Wonderen van de Groote en Kleyne Werelt. Met allerhanden Historien verligt. Opgedragen aan prins Willem Hendrik, later Willem III (Amst. 1665). |
Op de aenstaende Uyt-tocht van de Nederlandsche Zee-macht, onder het beleyd van M. de Ruyter en C. Tromp (1675). In dichtmaat geschreven. |
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., i.v. - Witsen Geysbeek, Woordenb. v. Ned. Dichters, dl. II, blz. 155. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., dl. III, kol. 402, 403. - v. Abkoude-Arrenberg, Naamreg., blz. 174. - H. de Jongh Az., Pred. Gelderland, blz. 301. - v. Troostenburg de Bruyn, Herv. K. in O.-Indië, blz. 20, 51, 232, 346, 588. -