predikatie, die uitgegeven is onder den titel: Predigt beym Eintritt in die Gemeinde zu Nymwegen, 11 Jan. 1824. Ruim vier jaar mocht hij in deze gemeente werkzaam zijn en wist zich in dien tijd buitengewoon bemind bij haar te maken. Vooral bleek dit, toen hij, na voor een beroep als hofprediker bij den vorst van Stolberg en daarna tot predikant te Wezel bedankt te hebben, in 1826 zeer geneigd bleek, naar Leichlingen, dat hem terugriep, weder te keeren. Niet alleen kwamen de meeste gemeenteleden persoonlijk hem verzoeken, voor het beroep te bedanken, maar op den Zondag vóór Kerstmis zong de gemeente, na het uitspreken van den zegen, staande hem een vers toe, waarin de droefheid werd uitgesproken, indien men hem moest verliezen en de hoop, dat hij de gemeente niet zou verlaten. Feldhoff wees, door deze bewijzen van waardeering overwonnen, het beroep af, maar vond eenige jaren later geen vrijheid, voor een beroep naar Wupperfeld te bedanken; den 30en November 1828 nam hij van Nijmegen afscheid met Luc. 2:19. Spoedig daarna door een zenuwlijden aangetast, zette hij met moeite, maar toch vol ijver, zijn werk voort, totdat hij den 8en Januari 1844 te Lauersfort op 43jarigen leeftijd overleed.
Een Hervormingsrede, door Feldhoff den 4en November 1827 gehouden, door een vriend vertaald, en uitgegeven onder den titel: Een woord van opwekking en bemoediging voor alle ware Protestanten in eene Leerrede over Psalm 46:6 (Nijmegen 1827), heeft indertijd om vorm en inhoud nogal de aandacht getrokken. Exegese en het bouwen van de preek op de verklaring der Schrift, toen onder de Lutherschen sterk verwaarloosd, werden door Feldhoff in eere gehouden; zelfs in die mate, dat ‘de tekstverklaring zoo'n belangrijk deel ontving, dat men begon te denken aan het terugkeeren van de interpretatie der Coccejanen’ (Hartog). Maar blijkbaar spreekt Feldhoff één zijner idealen uit in de volgende woorden: ‘Alle uiterlijke kerkvormen zullen verbroken worden, gelijk men een steigerwerk verbreekt; want er zal eenmaal een tijd komen, waarin men niet meer zal spreken van Roomsch en Protestantsch, van Luthersch en Gereformeerd, van Doopsgezind of Remonstrantsch, en hoe de verschillende partijen meer heeten, maar waarin slechts gevraagd zal worden naar het eenige, levendige geloof in Jezus Christus, den gekruisten; naar de waarachtige gemeenschap met Hem en de wezentlijke, innerlijke vernieuwing naar zijn beeld.’ Zulk een geestdriftige uiting is den Boekzaal-recensent, deftig vertegenwoordiger van zijn bezadigden tijd, veel te kras: ‘Wij eeren dus de goede gevoelens des Schrijvers, hoezeer wij zijne Preekmanier, zooals wij die hier vinden, geenszins als bijzonder geschikt kunnen aanprijzen. Men ijvere wel, maar doe het toch altijd bezadigd, menschkundig en naar den geest van den Heiland zelven en van Zijne Apostelen.’
In het Nederlandsen heeft Feldhoff nog een Predikatie over Daniël 5:25, ten behoeve onzer school en reparatie van dezelve (Nymegen 1828) het licht doen zien, terwijl in het Duitsch bovendien van zijn hand zijn verschenen: Zwei Predigten (Elberfeld 1825) en twee deeltjes Christliche Gedichte, het tweede deeltje onder den naam: Feierklänge (Barmen 1840).
Litteratuur: Een vaste burg is onze God, orgaan van het Ned. Luth. Gen. voor In- en Uitw. Zending, Jaarg. 1900, blz. 192-195. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 458. - Arch. Ned. K.G., dl. IV, blz. 272. - Maandel. Mededeelingen uit de Evang. Luth. gem. te Nijmegen, 5e Jaarg., no. 1. - Boekzaal, Jaarg. 1823b, blz. 680; 1824a, 247; 1828b, 155-157, 865. - Cat. Luth. Sem., no. 1457, 1460, 1465.