Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
Als één der vurigste voorvechters van de oud-Menniste leer was het hem een aanstoot, dat zoovelen tot de Sociniaansche gevoelens overhelden, waarom hij in 1698 uitgaf: Der Mennonisten leere of onderwijzinge voor de Doopsgezinde Christenheid; waar in de Leerstucken van hunne Belijdenisse voorgesteld, en door eene uitzuiveringe van alle aangewreevene vlecken, zonder omwendtsel, aan den dag gebragt worden, en met de Schriftuurplaatzen verrijkt enz. (Amst. z.j.). Vooral echter, toen Galenus Abrahamsz, de ‘standaardhouder van vrijzinniger beginselen onder de Doopsgezinden’ zijn Korte Grondstellingen uitgaf (1699), waarin hij een begunstiger der verdachte Sociniaansche gevoelens bleek te wezen, voelde Feddriks zich geroepen, daartegen op te komen in zijn Mennonitisch onderzoek, op de korte grondstellingen, die van Dr. Galenus opgestelt zijn, in sijn Verdediging der Christenen, die Doopsgesinde worden genaamt. Benevens korte grondstellingen van hun Gelove en Leere, door Galenus Abrahamsz. met kennis, en toestemming van ander sijner Mede-Leeraren (Amst. 1700). Galenus vond echter een warm verdediger in Jan Klaasz. van Grouw, die in 1702 te Amsterdam uitgaf: De leer der Doopsgezinden verdedigd tegen de vreemde misduidingen van D. Feddriks, in zijn boekje genoemd: der Mennisten Leer, waarin deze echter eerlijk betuigt, dat hij geen onderscheid ziet tusschen het gevoelen der Doopsgezinden en Socinianen, dan alleen in bewoordingen, waarover geen ware wijzen twisten. Douwe Feddriks liet zich dan ook niet onbetuigd, om de leer der Mennisten daartegen te verdedigen en schreef een uitgebreid werk: De rechtzinnigheyd van de leer der Mennoniten opgesteld; met de H. Schrift beweezen, en uyt de eygene Doopsgezinde Schriften woordelijk vertoond: tegen de vreemd gemaakte misduydingen van Jan Klaassen van Grouw, in zijn Boek, genaamd de Leer der Doopsgezinden verdeedigd, enz. Met een zuyvering van eenige vreemde misduydingen; en een kort vertoog van Jan Klaassens Leer (Amst. 1703). Blijkens de lofdichten van bekende leeraars, vóór in het boek geplaatst, geeft dit werk niet alleen de persoonlijke meening van den schrijver weer omtrent de leer der rechtzinnige Mennonieten, maar was het de uiting eener bepaalde richting of partij onder de toenmalige Doopsgezinden, namelijk die der Zonisten, waartoe o.a. H. Schijn en L. Bidloo behoorden. Dat dit boek ook buiten Doopsgezinde kringen zéér de aandacht trok, blijkt wel uit de uitvoerige inhoudsopgave, opgenomen in de Boekzaal van 1703. Feddriks, die in dezen strijd den lof verhief der belijdenissen, voor wier verbindend gezag hij de pen voerde, was blijkbaar in de kennis der oude Doopsgezinde geschriften zeer bedreven en bovendien een scherpzinnig man. In handschrift heeft hij nog nagelaten: Harmonie of overeenstemminge der vier Evangelisten. Litteratuur: Van der Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Blaupot ten Cate, Friesland, blz. 235, 236. - Dez., Holland, dl. I, blz. 278, 295. - Schijn-Maatschoen, Gesch. der Menn., dl. II, blz. 570, 571, 605-610. - Kühler, Socian., blz. 162, 173. - Sepp, Stinstra, dl. I, blz. 199; dl. II, blz. 21. - Ned. Arch. K.G., N.S., dl. VII, blz. 333. - Muller, Jaarboekje voor de Doopsgez. gem., dl. I, blz. 49. - Doopsgez. Bijdr., Jg. 1878, blz. 83, 96, 97. - Boekzaal, Jaarg. 1700b, blz. 372; 1703b, blz. 539-544. - Cat. Doopsgez. Bibl., dl. II, blz. 183, 244. |
|