[Frederik Carel Engels]
Engels (Frederik Carel) geboren den 18den September 1718, werd als predikant te Gemund en Berg, beroepen te Vaals, den 24sten April 1747. Bevestigd den 3den September, door ds. Limbach uit Borscheit, met 1 Thess. V:12 en 13, aanvaardde hij zijn werk met 1 Cor. II:2. Hij werd den 20sten December 1752 beroepen in de Hoogduitsche kerk te 's Gravenhage, maar bedankte, doch toen dezelfde gemeente hem ten tweedenmale riep, den 28sten Nov. 1753, nam hij aan. Hij vertrok naar de residentie, na den 26sten Mei afscheid te hebben gepreekt met 2 Cor. 13:11 en werd er bevestigd door ds. J. Beukelman uit den Haag, met Lucas 14:16 tot 24. De plechtigheid geschiedde in de Groote kerk, waarin hij den 29sten Mei zijn intree hield, sprekende over Jeremia XX:7a. Engels stierf in den bloei zijner jaren, den 10den Juni 1765. De eerste preek, die na zijn dood in de Duitsche Kerk gedaan werd, werd gehouden door C.W. Vetter, Hoogduitsch proponent. Ze zag, uit het Duitsch vertaald, het licht te 's Gravenhage in 1765.
Van Engel zag het licht:
De noodzakelykheid, waardigheid en verhoringe des gebeds, in deszelfs aart en bijzondere Eigenschappen opengelegt, enz. enz. Over 1 Thess. 17-24 en Spreuke XV:29. Benevens nog twee Predikatien over Paulus Getuigenis aangaande die Scherpe Doorn, hem in het Vleesch gegeven; over 2 Cor. XII:7, 8, 9. Uit het handschrift in onze taal overgezet. - Den Haag 1766. |
Beschouwingen over den verloren zoon. Den Haag 1766. |
Ofschoon een en ander pas na zijn dood uitkwam, is hij toch al voornemens geweest, tijdens zijn leven in druk uit te geven ‘eenige theologische stoffen’ door hem bewerkt; blijkens resolutie der Staten van Holland, van den 4den Januari