[Remko Engels]
Engels (Remko) ten jare 1769 geboren te Bellingwolde, studeerde te Groningen in de godgeleerdheid en werd den 29sten April 1794 praeparatoir geëxamineerd in de classis Groningen en onder de proponenten opgenomen. Beroepen te Colmschate den 23sten Nov. 1795, trad hij hier den 1sten Mei in dienst. Hij vertrok in 1801 naar Engelbert, in 1807 naar Emmen (hier beroepen in Dec. 1806), afscheid 15 Maart met Handel. 20:36, bevestigd den 22sten Maart door ds. J. van Loenen uit Dalen, met Hand. II:37 en intree den 29sten met Handel. 10:29. Na hier slechts enkele maanden te hebben gearbeid, vertrok hij nog in hetzelfde jaar naar Nieuwwolde, waar hij den 3den Januari 1855 overleed.
Van hem zag het licht:
Ontboezeming over de godsdienstige denkwijze, vroomheid en rechtzinnigheid in de herv. kerk, bijzonder met betrekking tot de leeraars. Groningen 1834. Tegen dit geschrift kwam uit: Bedenkingen over de Ontboezeming van R. Engels, door een onderzoekend Gereformeerd Protestant. Gron. 1834; en dit boek ontlokte weer aan de pen van Engels: Waarheid en geloof, of mijne ontboezeming in eenige voorname bijzonderheden nader opgehelderd en ontvouwd. Gron. 1834. |
|
Geloofsverdediging 1836. |
|
Geloofsroem, de leer der regtvaardiging door geloof in Jezus, beschouwd in het licht van Gods woord, als de hoofdwaarheid des Evangelies, den grondslag der Protest. kerk in het algemeen en der Herv. kerk in het bijzonder. Gron. 1837-1841. 3 stukken. |
Het verdient hier te worden vermeld, dat Engels de man is geweest, die de eerste gunstige vermelding gaf in ons land van Schleiermacher's Glaubenslehre en dat wel in zijn Ontboezeming enz. Hier wordt op blz. 27, dit boek en vooral Twesten's Dogmatik, ten zeerste geprezen. Behoorende tot de rechtzinnige partij, herriep hij in zijn Geloofsroem, het eenmaal uitgesproken gunstig oordeel, ‘doch het publiek had toen reeds te veel van Schleiermacher gehoord, om nu op ontvangen waarschuwing van Engels, Schleiermacher's naam der vergetelheid prijs te geven’. (cf. Sepp, Proeve enz. 2e dr. 1860. blz. 56).
Tot hen, die hunne stem deden hooren tegen het optreden van prof. Hofstede de Groot uit Groningen, die in 1834 verklaarde ‘dat de vraag, of de leeraars van de hervormde kerk nog Dordtsch-rechtzinnig behoorden te zijn’, ontkennend moest beantwoord worden, trad ook een fractie op, tot welker woordvoerders o.a. Engels behoorde, ‘die zich bepaalde tot het aandringen op strengere bepalingen omtrent de leer. De aangelegenheid werd ter tafel gebracht in de Synode