deze bijeen was, verzocht hij nog weer eenige maanden bedenktijd, wat hem evenwel niet werd toegestaan, doch de synode, willende clementie met hem gebruiken bood hem aan ‘ten overvloet alle onderricht soveel mogelijck tot sijnen best te doen, indien hij maer’ wilde zeggen in welke punten hij bezwaar had. Engelberts toonde zich onverzettelijk ‘sich alleen aen den 15 canon van het eerste hooftstuck in affirmativis holdende’, waarop de synode besloot hem te gelasten aan deze kerkelijke bijeenkomst klaar en duidelijk te kennen te geven, ‘in welcke, hoevele ende wat pointen der leere’, hij zwarigheid maakte, ‘presentierende hem broederlijck ende vrundelijck op alles soveel doenlijck te berichten, insgelijcke of hij alle ende een ijder van d'ander resteerende canones verklare aen te nemen ende die dwalinge daertegens te verwerpen’. En van Engelen, weigerde niettegenstaande alle daartoe aangewende pogingen en alle broederlijk vermaan te verklaren ‘in welcke ende hoeveele pointen der leere hij swaericheijt’ had ‘seggende oock voor desen niet te kunnen alle ende een ijder van die ander resterende canonen aen te nemen ende die dwalinge, daertegen gestelt, te verwerpen’. Dan bij deze halsstarrigheid bleef hij niet en zich nader bedenkende vroeg hij ‘tot op sanderen daechs wtstel om alsdan verklaringe volgens decreet des synodi te doen’. Den 27sten Augustus verscheen hij voor de synode en nu verklaarde hij ‘den 15 ende 16 canones in affirmativis ende de 8 in rejectaneis van het eerste hooftstuck als de moder canones, van welcke alle d'andere hy seyde te dependeeren, geopent te hebben, verklaert derhalven over alle andere in cas van dependentie ende also tgheheele corpus canonum syn. nat. beswaert te wesen’, reden waarom hij persisteerde bij zijn weigering om de canones aan te nemen en te onderschrijven; al 't welk de synode aanleiding gaf om nog op
denzelfden dag, hem te deporteeren van zijn dienst. (cf. R. en v. Veen, ll. dl. IV, blz. 322, 323 en 325). Later teekende hij de acte van stilstand, wat evenwel niet verhinderde dat hij de Remonstranten krachtig hielp. Predikanten herbergde hij in zijn huis, 't welk hij tevens leende om er preeken in te houden; hij woonde de door hen gehouden predikaties bij, wat een en ander aanleiding werd, dat men zijn goederen uit zijn huis haalde, ze naar Zutphen bracht en ze daar in het openbaar verkocht. ‘In 1632 was hij nog niet gereed de geteekende akte van stilstand op te zeggen, maar hij heeft dat waarschijnlijk nog in ditzelfde jaar gedaan, dewijl Lindenius den 28sten Aug. 1632 aan Hoorn werd toegestaan.’
Door de ‘groote vergadering’ den 14den April 1638 gehouden, werd ‘geraden bevonden te letten op de annotatien van den contra-Remonstrantschen Bibel, bijsonder op die plaetsen, welcke controvers zijn tusschen de Remonstr. en contra-Remonstr.’ en zouden ‘diegene, die daarin alrede yt gedaen souden mogen hebben, gebeden worden, daarmede te willen voortgaen en hetgene gedaen is met de Direct. communiceeren, ten welken eynde dies aengaande aan doct. Daniël (Snecanus, pred. te Leiden) en Engelbertum (van Engelen)’ zou bericht gezonden worden. Twee jaar later, in Augustus 1640 werden zij aangezocht daarmee voort te gaan, wat ten gevolge had, dat door van Engelen, in September eenige uittreksels werden gezonden ‘waarvoor hem werd dank gezegd en zonderling genoegen betuigd, met verzoek van te continueeren 3 Sept. 1640, 7 Juni 1641.’ Een jaar later, toen de ‘Groote Vergadering’ in Augustus 1642 weer bijeen was, werd meegedeeld ‘dat hij wel yt daarin gedaen heeft, doch voortaen niets meer van zijne w. te verwachten was, alsoo hij nu deser werelt overleden is’. Dezelfde kerkelijke hijeenkomst vond den 31sten