[Rudolf Gerhard Engelberts]
Engelberts (Rudolf Gerhard) geboren te Oldenzaal den 27sten December 1736, als zoon van Hermannus, predikant aldaar en Johanna Louisa Snethlage. Hij verloor zijn vader den 10den Augustus 1745, waarna hij bij zijn oom Martinus Snethlage kwam, destijds predikant te Amsterdam. Hij bezocht hier het gymnasium en werd later student te Utrecht (zijn naam komt echter in het Album Studiosorum der Utr. universiteit niet voor), waar hij studeerde onder ‘de vermaarde professoren P. Wesseling in de Historien, J. de Hahn in de Philosophie, D. Mill en J. Rauw in de Oostersche taalen en oudheden, en van W. van Irhoven en F. Burmannus, en voornamentlijk van A. Voget en G.M. Elsnerus in de H. godgeleerdheid’. Den 9den Januari 1759 werd hij praeparatoir geëxamineerd en den 19den d.a.v. werd hij beroepen te Rozendaal (Gelderland), alwaar hij, na den 7den Maart peremptoir te zijn geëxamineerd te Arnhem door ds. Wesseling uit Velp, den 16den April bevestigd werd door zijn oom uit Amsterdam met Prediker XII:9. Engelberts begon zijn herderlijk werk met een preek over 1 Thess. III:11-13. Hij stierf hier den 3den Augustus 1768 en was in zijn gemeente ‘zeer geagt en gelieft’. De begrafenis had plaats te Wageningen, den 9den Augustus en de lijkrede op hem werd gehouden den 7den van deze maand door ds. M. Vitringa uit Arnhem, naar aanleiding van Job. XIV:1 en 2. Hij hield den 14den Nov. 1764 een lijkrede naar aanleiding van Ps. XC:9-12 op de den 29sten October gestorvene ambachtsvrouwe van Rozendaal, de douairière P.W. van Hoorn, weduwe van L.A. baron van Torck.
Hij gaf uit: Oratio de Christo in cruce pendente mortuo ac sepulto. Amst. 1753.