[Egbertus van Eerde]
Eerde (Egbertus van) had Koevorden tot geboorteplaats, alwaar hij in 1724 het levenslicht aanschouwde. Na volbrachte studie te Groningen, werd hij in October 1746 proponent in de classis Meppel. Hij werd beroepen te ten Boer den 31sten Juli 1750, en hier, na den 7den October het peremptoir examen te hebben afgelegd, bevestigd den 8sten December door ds. R. Oosterveld uit Wittewierum met Ezechiël III:17-21. Hij deed zijn intree met Ps. XC:17. Bij voortduring is hij h.t.p. werkzaam gebleven tot den 26sten Februari 1777, toen hij stierf.
Van hem zag het licht: Pleidooi, dat een onergerlijk, onbegenadigd, belijder vrijheid heeft, om het avondmaal te gebruiken. Amsterdam, 1763. Dit geschrift verscheen niet met van Eerde's naam, maar onder het pseudoniem Philekkleesius. In 1740 was door den predikant te Engelum (Friesland) Martinus Swarte, een boekje uitgegeven: Onderzoek, wie volgens de instelling van onzen Heer Jezus mogten en moesten ten avondmaal gaan? Op zijn antwoord, naar aanleiding dier vraag gegeven, kwam heel wat wederspraak, o.a. door Joachim Mobach, predikant te 's Hertogenbosch. Deze stof trok ook van Eerde, en dit gaf aanleiding tot het schrijven van bovengenoemd boek. Een tegenovergesteld gevoelen was verdedigd door J.C. Appelius in zijn, in 1762 te Groningen uitgekomen werk: Vervolg van aanmerkingen over 't regt gebruik van 't Evangelie. Nadat het Pleidooi in druk verschenen was, schreef Appelius hier tegen zijn: Zedig en vrijmoedig onderzoek van twee gewigtigevraagen, welke een genaamd Ad. Philekkleesius heeft bepleit en voorgestelt. Namelijk of een onergerlijk en begenadigde vryheid heeft, om het H. Avondmaal te gebruiken. En of de Ledemaaten der kerke, schoon onbegenadigd, niet waarlijk Bondgenooten zijn, en of aan hen ook Beloften gedaan worden. Groningen 1763. De gevoelens in dit boek verdedigd, bestreed van Eerde in zijn: Nodige verdediging van het Pleidooi en voorbericht, waarin beweerd wordt, dat een onergerlijk onbegenadigd Belyder vryheid heeft om