| |
[Wilhelmus van Eenhoorn]
Eenhoorn (Wilhelmus van) zag ten jare 1690 het levenslicht te Delft, en werd, na genoegzame voorbereiding, den 14den September 1709, te Leiden als student in de godgeleerdheid, ingeschreven (Alb. stud. Lugd. Bat. kol. 811). Hij werd predikant te Aalsmeer in 1714, vanwaar hij in 1717 naar Arnhem vertrok. (Beroepen den 16den Mei 1717, afscheid den 10den Juni). Voortdurend is hij in Gelderlands hoofdstad werkzaam gebleven tot April 1750, toen hem wegens lichaamszwakte ontslag werd verleend uit zijn dienst. ‘Zonder enig tractement of emolumenten, tot het predikambt behorende’. Na het bekomen van zijn emeritaat vestigde hij zich te Maarssen, alwaar hij den 4den Februari 1759 stierf. De berichtgever van de Boekzaal (1759a, blz. 243) met enkele woorden van dit sterfgeval melding makende, zegt: ‘Een sterfgeval, 't welk Neerlands kerk, die zijn WelEerw. zedert eenige jaaren door so veele doorwrochte, en niet dan waare Godtvrucht ademende werken gesticht heeft, in diepen rouwe zet. Een liefhebber vande voortreffelijke vruchten zijner welbesneede penne heeft ons het volgende medegedeeld:
In aestimabiles libros, quos vir plurimum reverendus et doctissimus. D. Guilielmus ab Eenhoorn.
Quondam Arnhemii Verbi divini minister vigilantissimus, ab Ao. 1752 in pago Maarssen prope Ultrajectum a publicis laboribus quiescens magno numero edidit.
Inter quadrupedes est rarior Unicornis!
Est inter bipedes noster rarissimus Eenhoorn!
Epitaphium, laudato Viro pie de functo Ao. 1759, die 4 Februarii positum.
Utilis Arnhemi multis Eenhornius ore
Utilior, scriptis innumerosque docens
Hic jaeet! est animae sanctae pax alma serena
In Christo domino, cui sacra vita fuit.’
Eenhoorn schreef veel en wat hij schreef, werd met graagte gelezen. Van hem zijn:
Euthanasia ofte Welsterven, waar in van de Doodt- en Sterven in 't gemeen, en van alles, wat tot Wel en Zalig sterven behoordt in het byzonder, uitvoerig gehandelt wordt. Waar in ook tegenwerpingen, van het zondig vleesch, en van het schadelyk ongeloof, daar tegen breedtsprakig worden opgelost.... Arnhem 1743. Het eerste deel zag het licht in 1742 in genoemde stad, onder den titel: Euthanasia ofte het Welsterven.... behelzende voornamentlyk enige redenen, waarom ware Christenen niet minder voor den doodt vrezen; en waarom zy niet meer naar den Hemel verlangen.
Euthanasia, ofte Welsterven. Waar in het Wel-sterven, in enen oneigentlyken zin, aan het eigen ik, aan de zonde, en aan de Waereldt, uitvoerig verhandelt: so een wel stervendt Christen levendig uitgebeeldt, en de tegenwerping tegen dat alles opgelost wordt. Waar in ook het Welsterven in enen eigentlyken zin nader verklaart, uit de H. Schrift opgeheldert, en enige zwarigheden van zwakgelovigen beantwoordt worden. Alles ter bevordering van een Euangelisch Christendom, ter gelukkige voorbereiding
| |
| |
voor onze aanstaande verhuizing, en tot ene zalige onsterfelykheidt. 3de dl. Amst. 1744.
Euthanasia, ofte Welsterven. Waar in enige uitmuntende voorbeelden van Wel afgestorvene worden opgegeven, en hare laatste woorden verhaalt worden. Met bygevoegde doorgaande Historische, Godtgeleerde en andere Aanmerkingen. Alles geschikt, om door een heilig leven tot een zalig sterven te worden voorbereidt. 4de dl. Amst. 1745.
De Euthanasia is meermalen herdrukt.
Εὐζωῖα, ofte Wel-leven. Waar in het Wel leven, in 't gemeen, het verstandig en gelovig leven in 't byzonder, uitvoerig verhandelt; waar in ook het begin, en de voortgang van het geloofsleven, en het leven door het geloof op de beloften, in het brede vertoont wordt. Alles geschikt ter bevorderinge van een redelyk en euangelisch Christendom, en om door wel-leven, tot wel en zalig sterven te worden voorbereit. 1ste dl. Amsterdam, 1746.
Εὐζωῖα, ofte Wel-leven. Waar in het leven door het geloof des Zoons Godts, uitvoerig verklaart, enen Christen, die door het geloof leeft, in vele byzonderheden uitgebeelt wort, waar in ook de vreze des Heeren, in het gemeen geleert, hoe die ware wysheit, en deszelfs beginsel is, in het byzonder aangetoont; en de goede werken, als vruchten van het geloof, aangedrongen werden. Alles op ene redelijke wyze geschikt, om door het welleven der genade, tot het welleven der Heerlykheit, te worden toebereit. 2de dl. Amst. 1747.
Εὐζωῖα, ofte Welleven. Behelzende een vertoog van de Heiligheit in 't gemeen, van enen Heiligen op zig zelfs aangemerkt; en hoe hy in alle zyne in en uitwendige werkzaamheden heilig is. Waarin ook de voornaamste pligten van enen heiligen Christen, die tot heilig leven behoren, op ene redelyke en Euangelische wyze verklaart, en tot het welleven aangedrongen werden. In de voorrede wordt verslag gedaan van des autheurs voornaamste lot- en levensgevallen en van de redenen, welke hem bewogen hebben, om van den openbaren predikdienst af stant te doen. 3de dl. Amsterd. 1751.
Εὐζωῖα, ofte Welleven: waar in enige godtsdienstige pligten, en enige Chistelyke deugden, verklaart worden. Waarin, in 't byzonder, de edele deugt van Dankbaarheit ten hoogsten aangeprezen, en getoont wordt, dat ware Christenen en vrye Nederlanders, niet veel mogen klagen, maar alleszints tot danken verpligt zyn. Alles geschikt tot bevorderinge van de ware Heiligheit. Hier is bygevoegd ene kerkrede over Hand II:37. 4de dl. Amsterdam, 1751.
Εὐζωῖα, ofte Welleven, waar in enige voortreffelyke Christen-deugden, en enige nodige en nuttige pligten, welke wy voornamentlyk omtrent onzen naasten, en omtrent ons zelfs te betragten hebben, volgens de reden en heilige Schrift, uitvoerig verklaart, en tot bevorderinge van de ware Heiligheit aangedrongen worden. Alles geschikt, om ons regt te leeren wandelen naar de waar heit des Euangeliums. In de voorrede worden enige bedenkingen omtrent het beteren van onze tyden, in het vierde deel beweert, beantwoordt, en met nieuwe ophelderende aanmerkingen verbetert. 5de dl. Amsterd. 1752.
Εὐζωῖα, ofte Welleven. Waarin, op redelyke en schriftuurlyke gronden getoond word, dat een waar Christen in alles vergenoegd, en ten allen tyde verblyd behoorde
| |
| |
te zyn. Waar in ook enige gewigtige tegenwerpingen, en byzondere bezwaren hier tegen worden opgelost: als een gevolg van een verstandig, gelovig en heilig leven. En alleszins geschikt, om de voordelen omtrent onzen redelyken godsdienst weg te nemen. En om elken gelovigen tot een verstandige vergenoeginge en welgegronde blydschap op te wekken. 6de dl. Amsterdam, 1753.
Ἡ ϰαϑ᾽ ὑπεϱβολὴν ὍΔΟΣ ofte de alleruitnementse weg, om wel te leven en wel te sterven. Aangewezen in enige verhandelingen van de liefde, met alle derzelver voortreffelyke eigenschappen, of verklaring en toepassende aanmerkingen over 1 Cor. XIII, met taal en oudtheitkundige aanmerkingen verrykt. Amsterdam, 1748. 1ste dl.
‘De voorrede behelst hooftzakelijk het vredelievende gemoedt van den WelEerw. schrijver, enkel doelende om liefde, vrede en eendragt onder alle broederen te staven, en sterk te doen aanwakkeren, op het voetspoor des Apostels in het XIIIde hoofdstuk van zijnen I brief aan de Corintheren, die daar in handelt van de Liefde tot Godt beide en tot den naasten, en daarop zo sterk aandringt, omdat dezelve van een eeuwig belang is, en om dat zijn voornaam doel is, daar door weg te nemen de verdeeltheden in de Corinthische gemeente. Dit zelve ook is de grote toeleg van onzen liefde-schrijver, om der liefde, die zo zeer verkout is, en daar door de ongerechtigheit in de wereldt vermenigvuldigt, op te wekken, en alle menschen-namen en verdeeltheden in de kerke, voortspruitende uit gebrek van deze koninginne der deugden, tegen te gaan, en, ware het mogelyk, uit te roeien. Breedtsprakelyk beklaagt zijn WelEerw. zich over dit verval en verderf in de Nederlandtsche kerke, en wenscht iet te konnen toebrengen tot opbouwinge van den tempel der liefde en des vredes’. Aangetoond wordt ‘in zeven stellingen, waarin alle leeraars en belijders in de Hervormde kerke, als rechtzinnig overeenkomen, schoon in gaven en leerwyze eenigszins verschillende, waar uit dan opgemaakt wordt de plicht, om met verenigde harten in de liefde en vreze van Godt te blyven, om liever den vyanden en spotteren, en den ondermijnderen van onze Godtsdienst-gronden te keer te gaan, dan te wroeten in onze eigen ingewanden, 't geen zo veel nadeel doet aan de zake van Godt, en aan de belangen van Jezus koningrijke. Na de dagen der gezegende kerk-Hervorminge quamen de byzondere namen op van Zwinglianen, Lutheranen, Calvinisten, Mennoniten, Socinianen, Arminianen, doch daarvan waren de oorzaken de hoofden der verschillende
gezintheden in de leere der waarheit, en grondtstukken des geloofs. Doch zulks behoorde niet te geschieden omtrent de namen van mannen, die in de grondtwaarheden lieffelyk en broederlyk overeenstemden, gelijk Coccejus en Voetius waren, gelyk ook de heer Lampe, wiens godtvrucht en rechtzinnige bijbelwysheit nimmer met bondige redenen heeft konnen bestreden worden, als mede niet heeft konnen vry gaan, dat men, zyne leerlingen en volgers met den name van Lampianen heeft willen dopen. Het Christendom moest in navolginge van de eerste Christenen, gene menschelyke namen dulden, maar myden alle zondige verdeeltheden, uit verkeerde gronden’, die door den auteur worden aangewezen, ‘en liever de volmaking voor onzen geest bevorderen’.
Uit de aangehaalde woorden blijkt ten duidelijkste van hoedanigen geest of van Eenhoorn was, drijver was hij niet, hij was een gematigd, kalm en bezadigd man, die, stellig de verschilpunten, die er op theologisch gebied in zijn dagen in onze
| |
| |
kerk vielen waar te nemen, kende, maar die boven al die verdeeldheid, eenheid wilde en overal het goede wist te waardeeren en hoog te schatten. Dit feit stempelt van Eenhoorn tot een merkwaardig man, in de dagen van woeling en strijd, waarin hij leefde.
Het boek viel zoozeer in den smaak, dat nog vóór de verschijning van het 2de deel, een tweede druk van het 1ste deel noodig was.
Ἡ ϰαϑ᾽ ὑπεϱβολὴν ὍΔΟΣ .... 2de deel. Hier is bygevoegt een aanhangsel van enige keurstoffen; Henochs wandel en wegneming; de laatste gebeden en werkzaamheden van den Messias, volgens psalm XXXI:1-9 en leerrede over Jac. II:12 .... Amsterdam 1750.
Νεότης χϱιστιανιϰἠ, ofte Christelyke jonkheid. Waar in van de jonkheid in 't gemeen, van het bestaan, de pligten, en opvoeding der jeugd in het byzonder gehandelt wort. Waar in ook vier der gedenkwaardigste dingen, tot die stoffe betrekkelyk, volgens Pred. XI:8, 9, 10 en Pred. XII:1 uitvoerig verklaart en nadrukkelyk toegepast worden. Alles daartoe geschikt, opdat de Zoons mogten zyn als Planten, groot geworden in hunne jeugd, de Dogters als Hoekstenen, uitgehouwen naar de gelykenisse van een Paleis. Over welke woorden uit Psalm CXLIV:12, hier ene verhandeling is bygevoegt .... Amsterdam, 1754.
Νεότης χϱιστιανιϰἠ, ofte Christelyke jonkheit. Waar in het leeren, vermanen en tuchtigen der jeugt verklaart, en het geen tot een redelyke, burgerlyke, en boven al tot ene christelyke opvoeding van kinderen behoort, volgens de reden, ondervindinge en de Heilige Schrift, in deszelfs gewigt, noodzakelykheid en nuttigheid, onderscheidentlyk aangewezen, en aangedrongen wordt. Alles daar toe gericht, opdat het zaat den Here mogte dienen, en Hem aangeschreven worden tot in geslagten. Amsterdam, 1754. 2de dl.
Νεότης χϱιστιανιϰή ojte Christelyke jonkheidt. Waarin de christelyke opvoeding van kinderen met het doorlugtigst voorbeeld van Jozef, Maria en het heilig kind Jezus opgehelderd, en bevestigt wordt. Waar in ook al het merkwaardige van kinderen in de Heilige Schrift vermeld, uitvoerig verklaard, het bestaan van kinderen in de genade levendig, uitgebeeld: en de pligten van jonge mannen, en van jonge vrouwen aangewezen worden. Alles geschikt om kinderen tot jongelingen van hondert jaar, en tot vaders in Christus te doen voortgaan. En op dat uit den mond der jonge kinderen, en der zuigelingen den Here lof zou worden toebereid. Amsterdam, 1788. 3de dl.
Γῆϱας Χϱιστιανιϰόν ofte Christelyke ouderdom, waar in van den ouderdom in het gemeen, en der Eerst-vaderen in het byzonder geschreven: deszelfs beschryving volgens Prediker XII:2-7, uitvoerig verklaard, en door toepassende aanmerkingen nadrukkelyk aangedrongen word. Waar in ook de ongemakken en verdrietelykheden met de voorregten en aangenaamheden des ouderdoms levendig uitgebeeld worden. Alles geschikt om denzelven gemakkelyk te maken, en christelyk te doen doorbrengen. De voorreden behelst ook eenige Aanmerkingen tot vermindering der broedergeschillen, en tot bevordering van Salems vrede. Amsterdam, 1758. 1ste dl.
| |
| |
Γῆϱας Χϱιστιανιϰόν ofte Christelyken ouderdom, waar in de gezegende ouderdom schiftmaatig, en in vele byzonderheden verklaard is. Waar in teffens de bedenkingen tegen denzelven weggenomen. Den kwaden ouderdom vertoont, en met de dierbaare belofte Jezaias XLVI:4, ondersteunt. Amsterdam, 1759. 2 dl.
Het leven der kristenen, in het bedenken, en betrachten van de voorledene, tegenwoordige, en toekomende dingen, volgens Openb. I:19. Schryft het gene gy gezien hebt, en het gene is, en het gene geschieden zal na dezen. Ofte leerzame Aanmerkingen over Natuurlyke, Geestelyke, en Schriftuurlyke zaken. Ons geopenbaard van Die was, Die is en Die komen zal. Tot vermeerdering van gegronde Bybelkennis, tot bevordering van een redelyk Christendom, en tot vele nuttige gebruiken geschikt. De voorrede behelst vreedzame aanmerkingen ter vermindering van de onderscheidene menschen en factie-namen in de kerk, en ter betragting van de Waarheid in de Liefde. Amst. 1ste dl. 1786.
Het leven .... en toekomende dingen, ofte verklaringen, en leerzame aanmerkingen over zeer veele Psalmen. Behelzende het geene Was, Is en Zyn zal. Tot openinge der woorden Godts tgeen licht geeft, de slechten verstandig makende. En tot bevordering van de wysheyt die van boven is. 2de dl. Amsterdam, 1758.
Zedige Aanmerkingen over eenen brief, wegens den oorsprong, en de gevoelens der zogenaamde Ernstigen. Gedrukt in 's Gravenhage 1758. Uitgegeven te Amsterdam.
Wat bereids boven van van Eenhoorn werd gezegd, mag hier nog eens herhaald worden, dit nl., dat in zijn geschriften overal een geest van waardeering en toegenegenheid van en tegenover andersdenkenden valt waar te nemen. Hij was iemand, die veel heeft gelezen en in de kerkgeschiedenis zeer goed te huis was. Een merkwaardig man, die ten volle verdient nader gekend te worden, en die blijkens de voorrede voor het zesde deel van zijn zoo geacht werk: ‘Εὔζωἶα ofte Welleven’, tot bedaring der gemoederen, verhit door de te Nijkerk gebeurde dingen, geraden, ja gebeden had.
Er bestaat van hem een portret naar Quinckhard, geteekend door J. Houbraken.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. V, blz 25-26. (Uitgebreid). In dit artikel, zijn wat v.d. Aa niet gedaan heeft, de titels der verschillende deelen, van de werken van v. Eenhoorn aangegeven. Sepp; Joh. Stinstra, enz. dl. II, blz. 238 en Εὐζωῖα dl. III in de ‘Voorrede’.
|
|