[Reemt Weerds Duin]
Duin (Duyn) (Reemt Weerds), afkomstig van O. Friesland, werd als student aan de Groninger Academie ingeschreven den 24sten September 1823. Proponent geworden in zijn vaderland werd hij, op collatie van de regeering van Emden, beroepen te Jarssum (O. Friesl.) en deed aldaar, na bevestigd te zijn den 30sten Sept. 1827 door Ds. Antonius, predikant te Oldersum (met 2 Tim. IV:2), intrede (m. Ef. VI:19). Tegen het eind reeds van datzelfde jaar werd hij beroepen te Balk. Deze beroeping aanvaardde hij. Een later door hem ontvangene naar Veenhuizen (O. Friesl.) sloeg hij af. Daar hij echter de approbatie op het beroep naar Balk niet kon verkrijgen, nam hij eene hernieuwde beroeping naar Veenhuizen aan, waar hij in October 1828 werd bevestigd door den superintendent Ds. J. van Barenbrug, pred. te Leer. Intusschen had hij bedankt voor eene nominatie te Irhove. In 1833 werd hij door Hervormde Floreenplichtigen beroepen te Drogeham. Het verzoek om agreatie werd evenwel door Z.M. den Koning van de hand gewezen. Hij ging mede met de eerste ‘afgescheidenen’ hier te lande, en kreeg den 29sten Mei 1837 op zijne verklaring daarvan zijn attestatie van lidmaatschap der O. Friesche Kerk terug. Om zijne liefde voor de ‘Evangelische Gezangen’ en zijn instemming met Scholte ondervond hij bij een deel zijner geestverwanten zulk een tegenwerking, dat zijn zenuwgestel eronder leed en hij wegens gekrenkte vermogens emeritus werd verklaard in den Coetus Emden.
In 1840 kwam hij van O. Friesland over. Hij voegde zich bij de Chr. Gereformeerden te Leiden, wier kerkeraadsleden hem verzocht hadden zich daar ter stede met zijn gezin te vestigen. Hij woonde er geregeld de kerkeraadsvergaderingen bij, en ging er in gebed en dankzegging voor. Volgens mededeeling van Ds. van Velzen, aan de Leidsche broeders op hun verzoek om inlichtingen, was Duin in Friesland, met Gemeente, Classis en Provincie in conflict geraakt en geschorst, voornamelijk ‘wegens heerschappij voeren over het erfdeel des Heeren en eigendunkelijke handelwijze in Gods gemeente met verwerping van de dienstknechten, door den Heere gesteld, en daarbij gepaard gaande razen, schelden, tieren en liegen’. Een beroep hebben de Leidsche Chr. Gereformeerden dan ook nooit op hem durven uitbrengen, hoewel ze ook niet konden komen tot helderheid omtrent zijn toestand, want verzoeken om inlichtingen uit Friesland zelf, bleven lang onbeantwoord. In October van hetzelfde jaar keerde hij terug naar Friesland, waar hij in 1844 overleed.
Hij predikte in ‘barre, maar krachtige taal’. Zijne preeken over de Zaligsprekingen vloeien over van Latijnsche spreuken en citaten.
Van hem zag het licht:
Rondborstige Protestantie. Amsterdam. |