Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 631]
| ||||||||||
28sten November 1742 geboren te Heerenveen. Tien jaar oud werd hij toevertrouwd aan de zorg van Ds. W. Sikkema, predikant te Wijnjeterp c.a., die hem onderwees in oude talen en beginselen van den godsdienst. Hij werd als student te Groningen ingeschreven den 11den September 1759; hij promoveerde er tot Art. Lib. Mag. et Philos. Doctor den 19den Juni 1765 na verdediging eener dissertatie De mundo in gloriam Dei condito. Hij zette zijne studiën voort te Utrecht, waar hij werd ingeschreven den 23sten Febr. 1767. In datzelfde jaar werd hij bij het Stolpiaansch legaat bekroond voor zijne verhandeling de Cartesiana demonstratione existentiae divinae a priori ex notione Entis perfectissimi et necessarii. Den 30sten Mei 1768 verdedigde hij eene dissertatie de vera satisfactionis ratione et necessitate ex justitia vindicativa, Deo naturali deducta. Bij zijne leermeesters te Utrecht was hij zoo gezien dat hem eens bij ongesteldheid van Prof Bonnet werd opgedragen in diens plaats college te geven. Den 5den April 1769 met goed gevolg peremptoir geëxamineerd werd hij den 2den Juli d.a.v. bevestigd te Weidum door Ds. Eppo Doorenbos, pred. te Idaard, die met een zuster van hem gehuwd was (met Spr. VIII:34) en door Ds. H. Sypkens, pred. te Leeuwarden (met 1 Cor. II:2). waarna hij den 9den Juli intrede deed (met Hand. XIII:38, 39). In Nov. 1769 bedankte hij voor eene beroeping naar Dokkum, maar in 1771 nam hij eene naar IJsselmonde, op collatie van den Heer Jean Bichon op hem uitgebracht, aan; den 13den Oct. van gen. jaar nam hij afscheid van zijne eerste gemeente (met Pred. XII:13, 14), en den 3den Nov. werd hij in zijn tweede bevestigd door Ds. Isaac Hubert, pred. te Rhoon (met Zach. I:3 en V:6, 7), waarna hij dienzelfden dag intrede deed (met Hand. V:30, 32a). Tijdens zijn verblijf te IJsselmonde geraakte hij in 1772 in conflict met den kerkeraad zijner gemeente. De Provinciale Synode te Brielle bepaalde (Art. 29), dat, indien de Classis de zaak niet in der minne zou afdoen, de Synode dit zou beproeven. De Provinciale Synode te 's Gravenhage in 1773 vernam dat dit geschied was, waarvan in de Acta (Art. 37) aanteekening werd gehouden. Van IJsselmonde vertrok hij naar Vlissingen, waar hij den 8sten Aug. 1779 intrede deed (met 1 Cor. IX:16) na bevestiging door Ds. T.J. Hoog, pred. aldaar (met Mal. II:5-7); zijn afscheid te IJsselmonde had plaats den 25sten Juli (met Hand. XX:32). Den 14den Oct. 1781 nam hij afscheid van Vlissingen (met Ef. VI:23, 24), vertrekkend naar Middelburg, waar hij den 21sten d.a.v. bevestigd werd door Ds. H.J. Heyman, pred. aldaar (met Ezra V:11) en intrede deed (met Exod. XXXIII:19). Den 11den Juli 1819 herdacht hij aldaar zijne 50-jarige Evangeliebediening (met Hebr. XIII:8). Op zijn verzoek verkreeg hij eervol emeritaat, wegens vermindering zijner geestvermogens, met ingang van 1 Mei 1822. Den 25sten Dec. 1821 echter vervulde hij zijn laatsten predikdienst. Daarna werd hij kindsch en bewusteloos. Hij overleed te Middelburg den 10den Mei 1827. In 1775 was hij Assessor der Z.-Hollandsche synode te Dordrecht, waar hij de sluitingsrede hield over 1 Kon. VIII:57, 58. Van de Provinciale Z.-Hollandsche synode te Schoonhoven in 1778 was hij scriba. In 1808 fungeerde hij als praeses der Zeeuwsche synode te Veere. Hij was een man van veelomvattende wetenschappelijke kennis. Zijn geleerdheid werd in 1776 gehuldigd door zijn benoeming tot lid van het genootschap binnen Utrecht onder den zinspreuk ‘Besteedt den tijd, met kunst en vlijt’ (later | ||||||||||
[pagina 632]
| ||||||||||
bekend als: ‘Prov. Utrechtsch Genootschap v. Kunsten en Wetenschappen’), in 1779 door zijne benoeming tot lid van het ‘Zeeuwsen Genootschap’ en in 1795 door zijn bevordering tot lid van de ‘Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen’ te Haarlem. Van een in 1780 opgericht natuurkundig gezelschap was hij vele jaren doceerend lid, thesaurier en secretaris. In 1806 werd hij benoemd tot curator der Latijnsche School te Middelburg, van 1778 tot de ontbinding der vergadering in 1816 actuarius der Classis van Walcheren. Te Weidum huwde hij in 1770 met Margaretha van Beem, die in 1804 overleed, geen kinderen nalatend. Portretten van hem zijn niet bekend. Twee brieven van A. Drijfhout in manuscript berusten onder de Handschr. v.d. Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leiden.
Zijne geschriften zijn:
Ook schreef hij een voorrede voor het Uittreksel uit J.P. Millers Uittreksel uit von Mosheims Zedeleer der H. Schr. Utr. 1766. gr. 4o.
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Alb. Stud. Acad. Gron., kol. 213. - Alb. Stud. Acad. Rh.-Traj., kol. 163. - J.H. Brans, Kerk. Reg. der Predik..... in de XI Classen v.d. Syn. v. Z.-Holl. (verv. op M. Soermans, Kerk. Reg.....), blz. 96. - J. de Fremery, Naamlyst der Predik. te Middelburg, blz. 28. - F. Nagtglas, Levensberichten v. Zeeuwen (verv. op P. de la Rue) I, blz. 168, 169. - Dez., De Algem. Kerkeraad der Nederd. Herv. Gem. te Middelburg v. 1574-1860 m.e. inleid. en aanteek., blz. 46, 63, 64. - Boekzaal. Jrg. 1769a, blz. 479, 615, 616; b, 100, 758; jrg. 1771b, blz. 518, 638, 645; jrg. 1779b, blz. 245, 254; jrg. 1781a, blz. 122, 123, 535; jrg. 1819b, blz. 102, 103; jrg. 1821b, blz. 777; jrg. 1822b, blz. 88; jrg. 1827a, blz. 631; b, blz. 97-101. - Arch. voor Kerkel. Gesch. inzond. v. Nederl. (verzam. d. Kist en Royaards). V (1834), blz. 251; IX (1838), blz. 500. - M.F. Landsheer en F. Nagtglas, Zelandia Illustrata, I, blz. 652. - v. Alphen. N.K. Handb. Jrg. 1907, Bijl. Q, blz. 167; jrg. 1909, Bijl. Q, blz. 139, 151; jrg. 1911, Bijl. S, blz. 190. - Alphab. Naaml. v. Boeken 1790-1832, verv. op R. Arrenberg, blz. 141, 638. - Catal. der Bibl. v.d. Maatsch. der Ned. Lett. te Leiden, H S, blz. 59; II, kol. 909; Biblioth. Theol. et Philos. (Burgersd. & Nierm. Lugd. Bat. 1900) No. 4050. - S. Cuperus, Kerkel. Leven der Hervormden in Friesl. tijdens de Republ. I, blz. 89. |
|