| |
[Vincent van Drielenburch]
Drielenburch (of: Drillenburgh) (Vincent van) zou volgens Paquôt (t.a.p.) predikant zijn geweest te Utrecht of in het gewest van dien naam. Uit niets blijkt echter dat daar een predikant van dien naam is geweest. Geboren te Utrecht in 1585 studeerde hij te Leiden in de Rechten, waar hij werd ingeschreven den 24sten December 1605; daarna woonde hij als rechtsgeleerde te Utrecht en werd daar omstreeks 1610 door de Overheid begiftigd met de rentmeesterschappen van de conventen van St. Paulus en de Witte Vrouwen. Inmiddels had hij reeds eene correspondentie gevoerd met Arminius, en ook met Wtenbogaert, dien hij volgens zijn eigen mededeelingGa naar voetnoot1) den 30sten Augustus 1608 te 's Gravenhage een bezoek bracht, om door zijn tusschenkomst toegang te verkrijgen bij den Prins van Oranje, ten einde dezen mede te deelen de ‘Goddelijcke saken’, die naar hij meende hem geopenbaard warenGa naar voetnoot2) en die betrekking hadden op den Roomschen Paus als op het Beest uit Openb. XIII. Bij die gelegenheid maakte van Drielenburch zoo wonderlijken indruk op Wtenbogaert, dat deze hem zijn verzoek weigerde. Van Drielenburch nam dit zeer kwalijk. Hij keerde daarop naar Utrecht terug en begon zich te mengen in kerkelijke geschillen. Was hij te voren volgens zijn eigen getuigenis in zijn brief aan ArminiusGa naar voetnoot3) ‘inghenomen met een hevich voor-oordeel teghen die ghene diemen Calvinisten ende Consistorianten noemden, die de
Nederlantsche Belijdenisse ende de Heydelbergsche Catechismus houden als Belydenissen ende Formulieren der Leere inde Euangelische waerheyt, conform Gods Woordt’, daarna nam hij een tegenovergesteld standpunt in.
| |
| |
Hij begon in strijdschriften de overheden en predikanten, vooral Taurinus, op hevige wijze aantevallen, alsof deze zich door den Paus en den Koning van Spanje lieten gebruiken, om deze landen weer te brengen onder de heerschappij van die beide, zoodat hij gevangen gezet werd op het huis Hazenburg. Bij zijn verhoor legde hij een schriftelijke verantwoording af van zijn handelwijze, welke later in druk is verschenen. Hoewel Wtenbogaert op aandrang van vele aanzienlijken voor hem sprak, werd hij door de Staten van Utrecht den 25sten November 1613 verbannen uit Stad en Gewest.Ga naar voetnoot1)
Daarop vestigde hij zich te Amsterdam. Hier schreef hij tal van libellen tegen de auteurs van het genoemde arrest. Hij beroemde zich erop, om zijn standvastigheid van geloof verbannen te zijn; spoorde de Gomaristen aan tot den strijd en richtte zich tegen de dwaasheid der Remonstranten, die hij Anti-Christenen noemde, inzonderheid tegen Wtenbogaert, dien hij met name in zijn Wtkomste ende Verthooninghe Aan den Utrechtschen Martelaer Johannes Wtenbogaert op de meest vinnige wijze aanviel, hem beschuldigend dat hij een nieuw rijk van den Antichrist zocht te stichten.
Daarna (1617) verklaarde hij in zijn Calendier Ofte Almanack enz. het getal van het Beest als Barnevelt vice Deus of, Barnevelt is paus van Hollandt. Voorts: Ledenbergh is paus van Utrecht. Eindelijk: Wtenbogaert is Den neerlantschen paus. Zoo werd vooral de naam van laatstgen., dien hij eens met Arminius betiteld had als ‘Colommen van de Christelycke Kercke’, door hem naar beneden gehaald. Ditzelfde was het geval in het Cort Examen ende Sententie Johannis Wtenbogaert; het werd door dezen onbeantwoord gelaten, maar gaf een theol. student een vrij breedvoerig antwoord in de pen.Ga naar voetnoot2)
De meening was algemeen verbreid, dat de Amsterdamsche predikanten de hand zouden hebben gehad in de uitgave der pamfletten van van Drielenburch tegen de Remonstranten. Van Drielenburch werd onder handen genomen door Jac. Taurinus en ook in 't bijzonder door Trigland en Plancius.
Na 1617 vernam men niets meer van van DrielenburchGa naar voetnoot3), wiens vele geschriften een wonderlijk mengsel bevatten van wetenschap, valsch vernuft en verwarring van denkbeelden.
Over zijn portret, vgl. J.F.v. Someren, Beschr. Catal.... (verv. op Fr. Muller), No. 1515*.
| |
| |
Geschriften op naam van V. van Drielenburch of anoniem van hem afkomstig:
Sentbrief van Joan Avontroot tot den .... Coninck van Spaengien, Waer inne cortelick verhaelt wort het misterie van den oorlogh op de 17 Provintien des Nederlants. Amst. 1613. |
|
Cort Examen ende Sententie Johannis Wtenbogaerts over seker Tractaet, welckes tytel is: Verdediging van de Resolutie der Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West- Vrieslandt. Totten Vrede der Kercken (so hy seyt) by permissie Ghedruckt ende uyt-ghegeven. Over seker Antwoort op die vraghen, dienende tot advys inde huydendaechsche swaricheden: bij den voornoemden Wtenbogaert lasterlick een Libel ghenaemt. Amsterd. 1615. 4o. Tweede verbeterde dr. 1616. |
|
Christianus Mercurius t'Samensprekinghe van de eeuvvighe Voor-schickinghe ofte Voor-ordeninghe Godes, welcke ghenaemt wert Pradestinatie. Inghestelt, ende in den Druck uytgegeven door een Liefhebber der Euangelischer Waerheyt ende des Vaderlants welvaren. Teghens de Remonstranten ende Pastoren van Wtrecht. Mitsgaders teghens die van 't Pausdom. Met Gratie ende Consent. 1615. 4o. (voorn. tegen Taurinus gericht. Achteraan een gezang uit 12 coupl. bestaande m. houtsn. enz.) |
|
Mey-lied over het jubel-jaer 1615. 1615. 4o. |
|
De Mey - met Sions opganck, geschreven door de penne des schrijvers Drielenburch. Z. pl. 1615. 4o. |
|
Vertooninghe ende Openbaringhe van 't Groote Vasten-avontspel enz. 1615-1616. Nagenoeg gelijk aan het volgende: |
|
Figuerlijcke Vertooninghe van 't Groote Vasten-Avontspel des grooten duysteren Nachts van de Blinde Werelt, de Groote Babylon, uytgebeeldet door verscheyden Figueren, ende voornamentlijck in een Stieren-Jacht. Met gezang ‘op de voys: Sult ghy stoute Batavieren, etc.’ Ghedruckt buyten Utrecht, voor de Rechtsinnighe Spekulateurs. Ao 1616. 4o. |
|
Clare Openbaringhe eude Ontdeckinghe des Naems, merckteeckens ende ghetal des Beestes .... beschrev. in de Openbaringhe Joannis. 1615. 4o. |
|
Wtkomste ende verthooninghe van den Utrechtschen Martelaer Johannes Wtenbogaert: De welcke zijn eyghen Examen ende de volghende Sententie in 't corte voorghesteldt zijnde, op het Tooneel des Aerdtbodems voortgecomen is met een verhart voor hooft, waer inne obstinatelijck gheschreven staet, een op-schrift van zijn verkeerde noodighe ontschuldiginghe, over zijne Grove Lasteringhen ende Beschuldiginghen die hy tegen Godes Kercke heeft begaen; welckers Register hy een Chartabel noemt: draghende hy Utenbogaert voor op zijn borst zyne Privilegien. Int Jaer ons Heeren, na d'Astronomische calculatie 1615. Ende na de Roomsche 1616. 4o. |
|
Gheestelycke Klock-luyinghe, Ende Klocke-gheslach Over Tweederleye voor-stellingen ghedaen, voornamelijck Aen Johan Wtenbogaert ende zyne voornaemste mede-Stryders, ende aan die gene die henluyden op de handen dragen, ende henlieden steun ende Fondament zyn: Jae voorts aen alle die, welcke Gods Kercke teghen zyn. Waer mede grondigh ende claer aengewesen wert, dat alle de selve noch Godt noch Christum
|
| |
| |
niet en kennen, nochte geen goede wercken en wercken, die Gode in Christo aangenaem zyn. Halleuia. vyrret: Baerdt Vreuchde in onsen Godt. Ghedruckt Auro Dammanni Aurei, sive Isaaci Goutii. Z.j. (1616). 4o. |
|
Inluydinghe over een groot Faemroover, de welcke lasterende en bespottende .... eenen Vincent van Drielenburch .... beschuldicht, bespot ende geblameert heeft .... Z. pl. 1616. 4o. |
|
Antwoordt op een onaerdich Liechjen ofte Pasquil van een spotterGa naar voetnoot1) in sangh ghedicht teghen seecker persoon ghenaemt Vincent .... Amst. 1616. 4o. |
|
Christianus Mercurius, Ofte Christelycken Bode met twee Brieven. d'Eene gesonden aen D. Jacobum Arminium den 19 Aprilis, 1608. d'Ander ghesonden aen Johan Wtenbogaert den laetsten Augusti, 1608. Amsterdam. 1616. 4o. |
|
Ondersoeckinghe, Nae-jaginghe ende Eyghenverstrickinghe D. Conradi Vorstii. Over Des selven Conradi Vorstii corte ende grondighe Belydenisse van eenighe verborgentheden zijns ghenaemden Christelijcken Gheloofs. Amsterd. Na de Israelitische ende Astronomische reeckeninghe in Januario 1615. Ende nae de Roomsche reeckeninghe in den jare 1616. 4o. |
|
Den waren Gheestelijcken Ridder: Campende Teghen den Ridder ende Voorvechter vanden Vorst des Luchts der Remonstranten, ghenaemt Caspar Barlaeus; Die met de valsche Fame, Discours ofte Vertooghsche-wys, zeer stout ende onbeschaemt, onlangs te velde ghekomen is, Teghen het Heyrlegher der Gheloovighen, die de Gheboden Gods houden, ende het Ghetuigenisse Jesu Christi. Amst. 1616. 4o. |
|
Corte Waerachtige en Grondighe Verclaringhe over eenige Pointen ofte manieren van spreken, vervat in Schriften van Vincent van Drielenburch tegen Johan Wtenbogaert .... 1616.Ga naar voetnoot2) |
|
Tsamen-sprekinge van Frederick ende Theodorus, over sekere schriften van Vincent van Drielenburch tegen Johan Wtenbogaert etc. zynde hy Vincent over het getuygenisse Jesu Christi (so hy schrijft) gebannen uyt de Stadt, Steden ende Landen van Utrecht. 1616.Ga naar voetnoot3) |
|
Grove Lasteren ende Beschuldiginghen Johannes Wtenbogaerts, ghetoghen uyt zijn Tractaet, gheïntituleerd: Verdedigingh van de Resolutie der Mog. Heeren van Hollandt ende West-Vrieslandt enz. Amst. 1616.Ga naar voetnoot4) |
|
Proef ken oft Staelken van Johannis Utenbogaerts ende Jacobi Taurini Onderlinge Verdraeghsaemheyt. Dat is: Een Register van verscheyden vinnighe bittere ende onbehoorlycke laster-redenen: Waer mede sy de leere onser Kercken ende vrome Leeraren schandelijck calumnieren ende deur-strycken. Ghenomen uyt haer schriften, die t'onrecht de Titelen draghen: Het eene, Verdedigingh van de Resol. & c. Het ander
|
| |
| |
Onderlinghe Verdraeghsaemheyt. Om te thoonen hoe oprechtelijck die Onderlinghe Verdraeghsaemheyt diese voor-gheven, by haer ghemeent wordt. Tot waerschouwinghe van alle vrede ende waerheyt-lievende Christenen. Amst. 1616. 4o. |
|
Sions Lof over den Avontmale van onsen Heere. 2 Cor. 4, 6. Amst. 1616. 4o. |
|
Wyn-liedt .... aan sekere beschonkene. Z. pl. 1616. 4o. |
|
Visioen Ofte Vertreckinghe der zinnen ende des Gheestes. Anders gheseyt, Een Dach-ghesichte, Belanghende den doot-crancken staet van de Oprechticheit. Ghesien binnen corte Jaren, ter plaetsen van wijlen Het Woudt sonder Ghenaden. In Alexandrijnsche Rijm-verskens ghestelt, door eenen Liefhebber der Poësie. Franeker. 1616. 4o. |
|
Cort ende klaer Contra-Discours, Over den Nederlantschen Treves, Ofte voorlooper: Waer mede voor d'ooghen ghebeeldet werdt wat den Coningh van Spangiën ende de Eertshertoghen vande Overheerde Provincien, voor ghehadt hebben met het maecken vanden Treves. 't Welck te sien is uyt het Discours Eryci Puteani, Professeurs tot Leuven, in desen jare 1617 in druck uytghegheven, als oock uyt Lypsii Brief. Beschreven door een Sterckijcker. Z. pl. 4o. |
|
Calendier Ofte Almanach, waer inne men kort, klaer ende waerschijnlijck opspeuren, naspeuren ende sien kan, de Apocalyptische Beeste, ende de Babylonische Hoere daer op sittende. Mitsgaders die ghene die d'selve Figuerlijcker wyse in de zeven vrye Nederlandtsche Provincien, ghescheyden vande thien overheerde Provincien, representeren. Ghepractiseert door seeckeren Sterckijcker. Met een wonderlijcke nieuwe Practica. en noch wat wonders wat nieuws. Openb. 12. Beschreven door de Penne des Schryvers. Z. pl. 4o.Ga naar voetnoot1) |
|
Ernstighe Aen-spraeck Aen de Maeghdt van Hollandt, Tot waerschouwinghe van alle goede Liefhebbers der Oude Vaderlijcke Vrijheydt. En vertellingh van een droom. Den tweeden Druck. Ghedruckt in 't Jaer 1617. Z. pl. 4o. |
|
Ernstighe Teghen-spraeck Aen de Maeght van Hollandt, over seker Aenspraeck by eenen Mopsus ghedaen. Ende dit tot waerschouwinghe van alle Liefhebbers, die voor Godes ende Christi Naem en Eere, voor de Christelijcke Vryheydt, ende des vrijen Nederlands welvaren ijveren. Met een uytlegginge van Mopsus Droom. Ghedruckt M. DC. XVII. Z. pl. 4o. |
|
Ghesangh over Den Cap- ende Covelmaecker der Remonstranten, die de Kinderen Gods voor Sotten ende Dwasen uytroept, ende op haer Hoofd (welck Christus alleenelyck is) syne Beestige, Paepsche ende Antichristische Cap-Covel setten wil. 1 Cor. I:27, 25. Ghedruckt in de Druckerye van de Almanacken. 1617. 4o. |
|
Basuyne der Waerheyt teghen Vrouw Leughen. Mitsgaders een korte ende klare aenwysinghe ende presentatie van 't warachtig ende rechtvaardich bewijs, waer mede nae waerheyt ende gerechtigheyt bewesen wert, ende meer en meer bewesen kan worden 't gene by Vincent van Drielenburch in zijne schriften, Barnevelt, Ledenbergh ende Utenbogaert te laste gheleyt is. Jes. 58. Pred. 3. Z. pl. en j. (1617). 4o. |
| |
| |
Verkondiginghe van Godes ende onses Heeren Jesu Christi wonderwercken, aen den Schryver deses uyt Ghenade bewesen. Ps. 116. Amst. 1617. 4o. |
|
Babels Tragische Comoedie Nu Nieuwelijckx aen den Dach ghebracht voor alle rechtsinnighe Oordeelaers. Isai. 28. 2 Cor. 4. Openb. Joan. 18. Z. pl. en j. |
|
Sions Blaes soen. 1616. 4o.Ga naar voetnoot1) |
|
Den singhenden Voorlooper over d'ontdeckinge des naems, merckteeckens ende getals des Beeste. |
|
De Openbaringe ende Ontdeckinghe van den Naem, Merckteecken ende Ghetal der Beeste. |
|
't Liedt vande vrye Nederlandtschen Leeuw, ende vande vrye Nederlantsche Maecht. |
|
't Liedt daer Gode ende Christo eere ghesongen werdt over zijn Ghemeynte ende over Syons vorsten.Ga naar voetnoot2) |
|
't Liedt van de Bode ende van den Pelgrim. |
|
Twee MeyliedenGa naar voetnoot3) over Godes Kercke, ende over hare Dienaren ende Beschermheeren. |
|
Antwoordt op een Liedt van drie Hoofden in een Caproen. Vrede-ghesangh ende liefde-ghesangh van Frederyck en Dederyck. |
Door Mr. J.I. van Doorninck a.w. No. 1854 en 2970 worden nog aan v. Drielenburch toegeschreven:Ga naar voetnoot4)
Den Krayenden, Witten Donderdaechs Haen hebbende ghevonden in des Werelts Mishoop der alderkostelijcksten Steen. D'eerste uytkomste. Luc. 22. Openb. Ioanis cap. 19. Christianus Mercurius. Hand. 10. Van de Mater Salem. 1628. 4o. |
|
Mey- en- Kerck-mis. Liedt op de woorden Christi Joan. XXI. (1628). In plano. |
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Album Studios. Acad. Lugd.-Bat., kol. 81. - Paquôt, Mémoires pour servir à l'Histoire Littér. des dix-sept Prov. des Pays-Bas. III, p. 667. - Guil. Baudartius, Memorien ofte Cort verhael der Gedenckweerdighste, soo Kerckel. als Wereltl. Geschied. v. Nederl. enz. Achtste Bk. blz. 20. - J. Wtenbogaert, Kerckel. Historie (1646), blz. 695. - H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert
| |
| |
en zijn tijd. II, blz. 205, 209n. - J. Regenboog, Historie der Remonstr. I, blz. 150, 151. - G.J. Vos Azn., Voor den Spiegel der Historie! Amstels Kerkel. Leven van de eerste zestig jaren der Vrijheid, blz. 128, 172, 173. - A.C. Duker, Gisb. Voetius. III, bl. 2442. - Catal. Pamfl. Tiele. I, blz. 170. - J.I.v. Doorninck, Biblioth. v. Nederl. Anon. en Psendon. (reg., waarbij nog te voegen: No. 2971, 2972). - W.P.C. Knuttel, Catal. v.d. Pamfletten berust. in de Kon. Bibl. I (reg.)
|
-
voetnoot1)
- In den Brief aan Johan Wtenbogaert do 31 Aug. 1608 (blz. 20), te vinden in: Christianus Mercurius, ofte Christelijcken Bode, met twee Brieven. Enz.
-
voetnoot2)
- Hoe in April 1608 de goddelijke roeping en verzekering zijn deel werd beschrijft hij zelf in zijn Verkondiginghe van Godes ende onzes Heeren Jesu Christi wonder-wercken enz. blz. 4 v.v.
-
voetnoot1)
- Door hemzelf werd een afschrift van bedoeld vonnis aan verschillende personen medegedeeld, en vervolgens in 1616 door druk gepubliceerd: Copye van de Sententie gewesen bij de Ed. Mog. Staten 's Landts van Utrecht, teghens Vincent van Drielenburgh. Eerst bij hem selven aan verscheyden persoonen schriftelyck mede-ghedeelt. Ende nu op dit Formaet in den druck verveerdicht, ten eynde de Leser de selve bequamelyck moghe doen binden bij syne Schriften teghens I. Wtenbogaert, ende met eenen versta, of niet deselve Drielenburgh ghebannen sy om de Evangelische Waerheydt. Z. pl. MDCXVI. 4o.
-
voetnoot2)
- H. Pagius. Corte ende Claere Verdediginge van de Drie Bewys-redenen voor desen in Druck uitgegeven tegen Vincent van Drielenburch, waer uyt blyckt hoe weynich fondaments en oprechticheyts hem de voorsz. Drielenborgh van sulcx heeft ghesocht te suyveren in zijn Clare Wederlegginge etc. Syrach. Cap. XXI. Vers 27. Leyden. 1617. 4o.
-
voetnoot3)
- Indien mr. v. Doorninck a.w., de libellen No. 1854 en 2970 van 1628 terecht aan v. Drielenburch toeschrijft, heeft hij na 1617 zich toch nog een paar malen doen hooren.
-
voetnoot1)
- R. Telle. - Het ‘Navis Ledenberch. Vincitur’ op de voorlaatste bladzijde van dit libel is het anagram van den schrijver V.v. Drielenburch.
-
voetnoot2)
- ‘Beschreven door de penne des schryvers van V.v.D. Ghedr. na de copye in Vrieslandt buyten Leeuwaarden.’
-
voetnoot3)
- Achterin staat hetzelfde als onder 1)..
-
voetnoot4)
- Afdruk van een gedeelte van Cort Examen ende Sententie enz.
-
voetnoot1)
- Achter in deze Kalendier staat: Gheschreven in Martio, doe de Sonne in 't teycken des Hoofts quam. 1617.
-
voetnoot1)
- Deze titel en de daarop volgende zijn letterlijk ontleend aan de opgaven die v. Drielenburch zelf nog van enkele zijner geschriften geeft in het Besluyt van Den Waren Gheestelycken Ridder enz.
-
voetnoot2)
- De titel bij v. Doorninck a.w. No. 1782 luidt: GoDe ende ChrIsto eere In zIJn gheMeente, en oVer sIons Vorsten (1617).
-
voetnoot3)
- Waarschijnlijk zijn hier door v. Drielenburch dezelfde bedoeld als de boven reeds vermelde Mei-liederen.
-
voetnoot4)
- Aan hem toegeschreven omdat zijn anagram ‘Ic ben van herten vriendlic’ aan het eind voorkomt.
|