[Jacobus Driehuys]
Driehuys (Jacobus), geboren te Gouda, ingeschreven als student te Leiden den 24sten Mei 1746, werd na volbrachte studie in 1750 proponent bij de Evang. Luthersche Kerk. Daarna arbeidde hij eerst vijf maanden als vast proponent bij de Evang. Luthersche gemeente te Edam; den 4den Juli 1751 werd hij aldaar voorgesteld door zijn ambtgenoot J.F. Meyer, waarna hij intrede deed (met Luc. V:4). Den 29sten Mei 1759 predikte hij bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest der kerkinwijding te Edam over Psalm LXXVIII:17, welke rede in druk verscheen. Nog in datzelfde jaar den 11den November nam hij afscheid van die gemeente (met 1 Thess. II:19), daar hij eene beroeping had aangenomen naar Enkhuizen. Den 10den April 1763 gaf hij een met zilver beslagen Bijbel aan die gemeente, en wijdde hij dien in met een rede over Deut. XXXI:26 (eveneens in druk verschenen). De inhoud is vooral onderwijzend. Bedenkelijk is de vergelijking tusschen de arke des verbonds en den preekstoel (blz. 22). In 1766 bedankte Driehuys voor eene nominatie te 's Gravenhage. Den 16den Augustus 1767 wijdde hij de gerestaureerde kerk te Enkhuizen in (met Amos IX:11, 12) en den 21sten Mei 1772 predikte hij op het tweede eeuwfeest van de verkrijging van godsdienstvrijheid te Enkhuizen over Psalm XXIV:2-5. Den 1sten Juni 1795 emeritus geworden, vestigde hij zich te Arnhem, waar hij den 18den Juli 1800 overleed.
Van hem zag het licht: