Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Engelbertus Dorper]Dorper (Engelbertus), geboren te Elberfeld in Westfalen in 1665, studeerde te Harderwijk, waar hij den 28sten Juni 1688 werd ingeschreven. In 1703 werd hij van uit Amsterdam, waar hij als proponent woonde, beroepen bij de Nederlandsche Hervormde Gemeente te Moscou. Te Amsterdam als zoodanig bevestigd, aanvaardde hij in November van genoemd jaar in die Russische gemeente den dienst. Hij bleef er tot 1713 of '14. Daarop bezocht hij via Archangel Duitschland en Holland. In Augustus 1715 werd hij beroepen tot predikant der Ned. Gemeente te Nieuw-Hanau. In Dec. d.a.v. zond hij bericht geen beroepsbrief te hebben ontvangen, om welke reden hij van zijne gemeente niet kon scheiden. Hierop werden hem toegezonden twee afschriften van den beroepsbrief langs verschillende wegen.Ga naar voetnoot1) Den 5den Febr. 1716 kwam bij den kerkeraad te Nieuw-Hanau het bericht in dat hij bedankte, waarop de kerkeraad besloot geen acht meer op hem te slaan, maar hem per missive zijn onbehoorlijk gedrag onder het oog bracht. | ||||||
[pagina 564]
| ||||||
In 1716 kwam hij als predikant van Moscou naar Archangel over, waar hij tot 1726 in dienst bleef. Toen besloot hij naar Holland terug te keeren, vermoedelijk wegens den ongunstigen kerkelijken toestand en wegens wanbetaling, beide redenen verband houdende met oneenigheid in de gemeente. Andererzijds wordt hij geroemd als een zeer geleerd en waardig voorganger. Hij vestigde zich daarop waarschijnlijk te Amsterdam, waar een zoon van hem Notaris en Procureur was. Den 15den Dec. 1727 werd hij door den Raad der Staten van de Vereen. Nederlanden aangesteld tot garnizoenspredikant te Meenen in Vlaanderen, waar hij werd bevestigd den 12den Mei 1728 door Ds. A. Nauta, predikant te Doornik (met Tit. II:15) en intrede deed (met Ps. LXVIII:21). Aldaar overleed hij na een ziekte van acht dagen den 23sten October 1739. Hij was driemaal gehuwd; de naam zijner tweede echtgenoote was Maria van Rheen, wed. van P. van der Gon, scheepskapitein in Russischen dienst. Ten derden male huwde hij in 1715 te 's-Gravenhage met Cornelia Tuijnhuijse, wed. van Joh. Collaart. Van hem bestaat een portret in zwarte kunst met zijne zinspreuk: ‘Non haec sine numine divum’. Met 2 reg. Lat. ondersch. en 4 reg. vers (zie J.F.v. Someren, Beschrijv. Catal. v. Gegrav. Portr. v. Nederl. (verv. op Fr. Mullers Catal. v. 7000 Portr. v. Nederl.) II, No. 1493.
Van hem zag het licht:
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Alb. Stud. Acad. Gelro-Zutphanicae (MDCXLVIII-MDCCCXVIII), p. 43. - Boekzaal. Jrg. 1728a, blz. 126, 747; jrg. 1739b, blz. 491. - Nieuw Arch. v. Kerk. Gesch. inzond. v. Nederl., (verz. d.v. Kist en Royaards). I (1852), blz. 36, 40. - L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk gedur. de 16e en 17e eeuw, blz. 204, 205. - De Navorscher. XXVI (1876), blz. 502; XLI (1891), blz. 364. - J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver wederkeerige betrekkingen. IV, blz. 331. - v. Abkoude, Naam-Reg. v. Ned. Boeken. Dl. I, St. I, blz. 92; St. III, blz. 59. - G. Noordbeek en B. Mourik, Naam-rol der Godgel. Schryvers (4de dr.), blz. 410. |
|