Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Abraham Doreslaer]Doreslaer (ook geschreven Dooreslaer, Doresla, Doorslaer, Dooreslagen, Dorislaer) (Abraham a of van), vermoedelijk afkomstig van Alkmaar, werd als proponent beroepen te Oude-Nyedorp en Veenhuizen in 1602, en vandaar den 19en April 1605 te Enkhuizen, waar den 11den September d.a.v. zijne bevestiging plaats had. Emeritus geworden in 1654 overleed hij den 19den Maart van het daaropvolgende jaar. Hij was een man van beteekenis en invloed, en deed zich kennen als beslist Contra-Remonstrant; ofschoon bescheiden en niet strijdlustig van aard, toch overtuigd medestander van mannen als Plancius en Trigland. Aan zijn invloed was het ongetwijfeld toe te schrijven, dat Enkhuizen zich in 1614 verklaarde tegen aanneming van de ‘Resolutie tot Vrede der Kerk’, op last van de meerderheid der Staten vergadering van Holland door de Groot met hulp van Wtenbogaert en Bertius ontworpen, waarbij om aan de kerkelijke twisten een einde te maken, werd uitgesproken, dat leerstukken als dat betreffende de praedestinatie op den kansel niet behoorden behandeld te worden. Ook was hij 25, 26 Aug. 1615 te Amsterdam tegenwoordig op een der zoogen. vergaderingen van correspondentie, welke van 1614 tot 1618 gehouden werden door Contra-Remonstrantsche Gedeputeerden uit de verschillende Classes van Holland met afgevaardigden uit doleerende Kerken met het doel de oude Gereformeerde leer te handhaven tegen Remonstrantsche gevoelens, en de belangen der bedreigde Kerken samen tegen de wederpartij te verdedigen. Naar alle waarschijnlijkheid heeft men hem te houden voor den opsteller van het (bij Trigland, Kerckel. Geschied., blz. 1055, 1056 afgedrukte) adres, getiteld: Schrift, waer mede de stadt Enckhuysen bewyst dat de verschillen verhandelt moeten worden niet in eene Provinciale, maer Nationale Synode. Ook op andere wijze nam hij deel aan de voorbereiding der Nationale Synode. Zoo behoorde hij tot de door de Amsterdamsche Overheid in Maart 1618 saamgeroepen vergadering, in wier midden alle kerkelijke leden het advies uitbrachten om tegelijk met de Provinciale een Nationale Synode bijeen te roepen. Van de N.-Hollandsche Synode, van den 9den Oct. tot den 5den Nov. 1618 te Enkhuizen gehouden, was hij scriba. Aldaar werd hij (o.a. met Roland en Trigland) afgevaardigd naar de Nationale Synode, waartoe zeker ook zijn geleerde Bijbelvertaling heeft bijgedragen (zie: lijst der door hem uitgegeven werken). In zitting LXXIII der groote Dordtsche Synode werd hij benoemd in eene commissie tot onderzoek van de aanmerkingen der geciteerden op de Confessie, welke commissie echter nooit rapport heeft uitgebracht. Van de Particuliere N.-Hollandsche Synode te Edam, van den 27sten Aug. tot den 7den Sept. 1619 gehouden ‘om te executeren tgene in de zake der Remonstranten in synodo nationali tot Dordrecht was geresolveert’ was hij wederom scriba. Hier bracht hij den 28sten Aug. rapport uit van de besluiten, door de Nationale Synode genomen. In 1631 protesteerde de Amsterdamsche Magistraat tegen de handelingen der N.-Hollandsche Synode, die den bekenden Amsterdamschen Contra-Remonstrantschen predikant Smout, uit Amsterdam verwezen, in het gelijk had gesteld en die beslist had dat magistraten geen aanspraak konden doen gelden op zetels in den | ||||
[pagina 558]
| ||||
kerkeraad. Naar aanleiding van dit besluit leverde Doreslaer met zijn ambtgenoot A. Snel, van Alkmaar, een Deductie in, waartegen Wtenbogaert weer opkwam met een Contra-Deductie.Ga naar voetnoot1) Had à Doreslaer reeds bedankt voor een beroeping, den 2den Juli 1609 te Amsterdam op hem uitgebracht, uit de Acta van bovengen. Synode te Edam (1619) blijkt, dat men te Leiden op hem het oog had geslagen. Kerkeraad en Magistraat van Enkhuizen waren echter van oordeel geweest, dat zijn dienst aldaar niet kon gemist worden. Ook ‘Zijne Princelycke Excellentie’, die aanvankelijk had aangedrongen op Doreslaers dimissie te Enkhuizen, opdat hij de beroeping zou kunnen opvolgen, had later ingezien dat hij in zijne gemeente diende te blijven. De Classis van Enkhuizen was van hetzelfde oordeel. Nu de zaak voor de Synode te Edam werd gebracht, sprak deze zich in gelijken geest uit, en drong er bij de gecommitteerden van Enkhuizen op aan, ermede te rekenen, dat Doreslaer door het voorgevallene zich het voordeel had zien ontgaan, dat de stad Leiden hem bood met het oog op de studie zijner kinderen. In 1626 kwam zijn naam voor op eene nominatie ter voorziening in de vacature van vijfden predikant te 's Gravenhage, uit welke nominatie Gisb. Voetius beroepen werd. Behalve van de reeds genoemde Synode van Enkhuizen (1618) was Doreslaer nog scriba van de N.-Hollandsche Synode van 28 Oct. tot 12 Nov. 1608 te Hoorn gehouden, waar hij werd aangewezen als plaatsvervangend afgevaardigde naar de Synode van Gelderland; voorts fungeerde hij als scriba van een latere Synode te Hoorn (1623), van die te Enkhuizen (1626), te Haarlem (1633), te Amsterdam (1640). In 1620 werd hij gekozen tot Gedeputeerde der N.-Hollandsche Synode. Ook komt zijn naam voor als Gedeputeerde voor de zaken der buitenlandsche Gemeenten bij de vaderlandsche Classis. Als praeses trad hij op in de Synode van Enkhuizen (1620 en 1630) en te Alkmaar (1644). Van de Synode te Haarlem (1651) was hij assessor. De Synode te Utrecht (1626), waar hij als correspondent van de N.-Hollandsche Synode tegenwoordig was, verzocht hem mede op te treden in zake Anth. Hornhoven, predikant te Eemnes binnen- en buitendijks, die, vroeger om Remonstrantsche gevoelens afgezet en later weer in dienst getreden, verzachting wenschte van de Dordtsche Leerregels. Door de Synode te Hoorn (1629), werd Doreslaer toegevoegd als medewerker aan P.J. Austro SylviusGa naar voetnoot2), predikant te Venhuizen, bij het onderzoek van de belijdenissen der Doopsgezinden, vooral de nieuwere, en het aanteekenen en behandelen van geschilpunten, daarbij door hen geconstateerd. In een volgende zitting verklaarde Doreslaer na aarzeling zich hiertoe bereid. Vroeger (in 1599) was deze taak opgedragen aan Arminius, maar later door dezen ontdoken, en op de Synode te Enkhuizen (1624) overgegeven aan Rippertus Six, predikant te Hoorn en Austro-Sylvius; van af 1626 was laatstgen. in dezen arbeid alleen gebleven. Met Doreslaers hulp werd het werk tot een gewenscht einde gebracht. In de Synode te Enkhuizen (1630) door Doreslaer zelf gepresideerd, kon deze namens Austro-Sylvius kort vóór het aangaan der vergadering, overgeven de theses en antiheses over de dolingen der Mennonieten en de waarheid en zuiverheid der Gereformeerde leer. | ||||
[pagina 559]
| ||||
Twee revisoren werden benoemd. De synode van Edam (1631) vernam, dat het werk vorderde. In de Synode van Alkmaar (1632) bleek vertraging. Wegens lichaamszwakte verzocht Austro-Sylvius dat de Synode een weinig zou ‘patienteeren’. Aan de Synode van Haarlem (1633) (Art. 23) gaf Doreslaer een proeve van zijn werk over, hem door Austro-Sylvius overhandigd. Art. 31 van de Synode van Hoorn (1635) vermeldt, dat Doreslaer, die toen alleen eraan arbeidde, was genaderd tot het negentiende hoofdstuk; nog vijf capita bleven er over. De synode van Enkhuizen (1636) (Art. 6) smaakte de voldoening den arbeid voltooid te zien. Het werk was door revisoren der respectieve classes geapprobeerd. Beiden auteurs werd bij monde van den praeses hartelijk dank betuigd. (De titel onder de lijst der geschriften). In de Synode van Edam (1649) (Art. 1) verklaarde Doreslaer, dat het boek opnieuw ter perse was gelegd, en verzocht hij dat een boekje van Adolphus Sibelius, predikant te Warffum in de Ommelanden, ter weerlegging van de gruwelijke dwalingen van een schandaleuzen Mennoniet Ouwke Wallis mocht worden geapprobeerd en geauthoriseerd, om als appendix achter zijn boek te worden gevoegd. Dit verzoek werd afgeslagen. Het werk vond zeer gunstige beoordeeling.Ga naar voetnoot1) In het jaar vóór zijn dood behoorde Doreslaer tot de gedeputeerden der N.-Hollandsche synode, die aan de Staten van Holland en West-Friesland het verzoek overbrachten het Socinianisme tegen te gaan. Een bepaald strijdlustige natuur was Doreslaer niet. Hij was bescheiden van aard, een trouw herder en voorbeeldig huisvader. Zijne zinspreuk was ‘Coelum, non solum’, ‘den hemel, niet den aardbodem’; zijn lievelingstekst, Psalm CXXV:1, werd geslagen op den gedenkpenning der Dordtsche synode. Het geslacht der Doreslaers telde in het laatst der 17de eeuw niet minder dan tien predikanten der Gereformeerde Kerk hier te lande. Abraham à D. had bij zijn overlijden, behalve den hierna volgenden Samuel, nog twee zoons, die predikant waren, nl. Isaäcus (als proponent beroepen te Hensbroek en Obdam 1627, daarna te Enkhuizen 1628, aldaar overleden 1652. Deze Isaäcus was in 1645 scriba der N.-Holl. Synode te Haarlem en in 1648 praeses der N.-Holl. Synode te Enkhuizen) en David als proponent in 1643 beroepen te Frederikstad in Brazilië, na zijn terugkeer (1643) in het vaderland predikant te Hobrede en Oosthuizen (1644), Halsteren (1649), Tholen (1651), Zierikzee 1654, ald. overleden 1671.
Van Abraham à Doreslaer, die vele handschriften naliet, verschenen de volgende geschriften in druk:
| ||||
[pagina 560]
| ||||
Litteratuur: J.Ch. Adelung, Fortsetz. u. Ergänz. zu Chr. G. Jöchers Allgem. Gelehrten-Lex. II Bd., kol. 741. - v.d. Aa, a.w.i.v. - Glasius, a.w.i.v. - Glasius, Geschied. der Nation. Syn. in 1618 en 1619 geh. te Dordrecht. II, blz. 46. - L.H. Wagenaar, Van Strijd en Overwinning. De groote Synode van 1618 op '19 en wat aan haar voorafging (reg.). - G.D.J. Schotel, Kerk. Dordrecht. II, blz. 279, 280. - N. Ned. Biogr. Woordenb. (red. Dr. Molhuysen en Prof. Dr. Blok). I, kol. 741-743 (art. v. Fr. S. Knipscheer). - Is. Le Long, Boek-zaal der Nederd. Bijbels, blz. 753-756. - S. van Til, Inleyd. t.d. Prophet. Schriften, blz. 85. - D.A. Brinkerink, De Geschiedenis der Boekerij tn de Westerkerk te Enkhuizen, in ‘Tijdschr. voor Boek- en Bibliotheekwerken’ (1908), blz. 231. - Aeg. Stokmans, Redevoer. over de lotgevallen der H. Schr. (Amsterd. 1737), blz. 31. - S. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl., enz. II, blz. 221. - Doopsgez. Bijdragen (verz. en uitgeg. d. S. Cramer), 37ste jrg. (1897), blz. 116; 38ste jrg. (1898), blz. 73. - H.C. Rogge, Johannes Wtenbogaert en zijn tijd. II, blz. 207 v, 481 v; III, blz. 253. - H.W. ter Haar, Jacobus Trigland, blz. 49. - F.J. Los, Geschied. der Nederl. Geloofsbelijdenis. Hfdst. IX, § 8 in ‘Troffel en Zwaard’ 18e jrg. (1915), blz. 275-279. - Ned. Arch. v. Kerkgesch., (red. H.C. Rogge en F. Pyper). N. Serie. I Dl. (1902), blz. 55. - Studien en Bijdr. op 't gebied der Histor. Theol. (verz. d. W. Moll en J.G. de Hoop Scheffer). IV (1880), blz. 412, 413. - Bibliotheca Reformatoria Neerlandica (uitg. S. Cramer en F. Pyper). VII (1910), blz. 12, 102, 141. - M. Veeris, (verv. d. F. de Paauw), Vern. Kerk. Alphab..... v. N. Holl., blz. 60. - M. Veeris, Aanhangsel v.h. Kerk. Tijd-Register der Predik. v.h. N. Holl. Syn., blz. 31-37, 57, 92. - v. Alphen, N. Kerk. Handb. Jrg. 1908, Bijl. P, blz. 112, 137. - Reitsma en v. Veen, Acta der Prov. en Part. Syn. I, II reg.) - W.P.C. Knuttel, Acta der Syn. v. Z. Holl. I, II, III (reg.) - H. Croese, Kerk. Register der Pred..... te Amsterdam, blz. 39. - P.J. Wijminga, Festus Hommius, blz. 244, 334. - J.C. van Slee, Geschied. van het Socinianisme in Nederl., blz. 259. - A.C. Duker, Gisb. Voetius. I, p. CXXIX, Aant. CXXXIV. - De Navorscher. XLVIII (Jrg. 1898) blz. 585. - A. Eekhof, Bastiaen Jansz. Krol, Krankenbezoeker, Kommies en Kommandeur v. Nieuw-Nederland (1595-1645), Bijl. p. VII. - Catal. v.d. Biblioth. der Vereen. Doopsgez. Gem. te Amsterdam. I, blz. 25; II, blz. 177. - Fr. Muller, Catal. v. Godger. Werken, Supplem. blz. 66. |
|