[Sjoerd Pietersz. van Dokkumburg]
Dokkumburg (Sjoerd Pietersz. van), ook wel genoemd van Dokkenburg was Leeraar bij de Doopsgezinde gemeente te Berlicum. In Juli 1731 verwisselde hij deze standplaats voor Heerenveen en Knype; in de attestatie (do. 24 Juli), waarmee hij vertrok, wordt verklaard dat ‘suylcke kleyne gemyentens niet een goede Leeraar kunnen behouden’. De gemeente van Heerenveen, die in 1706 nog maar 167 leden telde, was binnen weinige jaren zeer sterk uitgebreid. Met deze gemeente ging van Dokkumburg een contract aan voor vier jaren, gedurende welke hij niet alleen de gewone preekbeurten, maar ook Doop- en Avondmaalsbeurten zou waarnemen, waartoe men anders in den regel buitenleeraren aanzocht. Verflauwing der offervaardigheid in het opbrengen van vrijwillige bijdragen voor zijn tractement, werkte er waarschijnlijk toe mee hem in 1735 het beroep naar de Waterlandsche gemeente te Enkhuizen, waarmee in datzelfde jaar die van Venhuizen was gecombineerd, te doen aannemen. Den 14den Maart 1735 nam hij afscheid (met Hand. XIV:23 v.v., naar een andere lezing met Jerem. IV:14). Vervolgens diende hij nog de gemeente van West-Zaandam.
Evenals zijn zoon, Pieter van Dokkumburg, (Doopsgez. Leeraar, laatstelijk te Koog en Zaandijk, die den 15den Mei 1808 zijn 50-jarige ambtsvervulling herdacht en drie jaren later overleed) was hij gunstig bekend door het opleiden van Leeraren. Beide waren den gevoelens der Zonisten toegedaan, die zich niet konden neerleggen bij de oprichting der kweekschool en de vorming der Leeraren.
S.P.v. Dokkumburg gaf uit:
Eenige Artykelen van de Leere der Waarheid, die naar de Godzaligheid is. Haarlem 1743. 8o. |
|
De Gebeden van Jezus Christus. Haarlem 1745. |
|
Gedicht in het Friesch, op A. Wynalda's Predicatie. |
Litteratuur: v.d. Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. IV, blz. 215. - S. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl., Zeel., Utr. en Geld.