Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Isaäk Johannes Dermout]Dermout (Isaäk Johannes) was de zoon van Jacob Dermout, (predikant o.a. te Hoorn, daarna te Rotterdam en te Amsterdam) en van moederskant, kleinzoon van Johannes Horthemels, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Utrecht. Hij werd geboren te Hoorn den 31sten Januari 1777. Zijne opleiding voor de academie genoot hij grootendeels aan het gymnasium te Amsterdam, waarheen zijn vader van uit Rotterdam was beroepen. Reeds in 1791 werd hij ingeschreven als student aan het Athenaeum Illustre; zijne theologische studiën voltooide hij aan de Academie te Utrecht, waar hij werd ingeschreven den 18den September 1797. In April 1798 praeparatoir geëxamineerd voor de Classis van Rotterdam deed hij, na peremtoir examen in diezelfde maand, den 1sten Juli d.a.v. zijn intrede te Zeist (met Matth. XI:6), na bevestiging door J.A. Lotze, predikant te Maartensdijk (met 1 Cor. III:9b-15), Aldaar maakte hij grooten opgang, zoo zelfs dat mannen van naam uit Utrecht soms opkwamen onder zijn prediking. Al spoedig begeerde men hem te Amersfoort, waarheen hij eene beroeping opvolgde. Den 27sten Juli 1800 preekte hij afscheid te Zeist (met Hebr. XIII:18), en den volgenden Zondag aanvaardde hij zijn dienstwerk te Amersfoort (met 1 Cor. I:17, 18), na bevestiging door zijn vader (met 2 Cor. V:20). In 1803 nam hij eene herhaalde beroeping aan naar Zutphen in de vacature van W. Broes. Hij hield er zijn intrede den 31sten Mei van dat jaar (met Joh. IX:4) na bevestigd te zijn door zijn ambtgenoot J. Noordink (met Matth. XXVIII:18). Zijn afscheidstekst te Amersfoort was 1 Cor. XVI:22-24. Ook daar gelijk in zijn beide vorige gemeenten vervulde hij naar zijn eigen getuigenis ‘met onvergetelijk genoegen den Evangelie-dienst’. Twee jaar later naar 's Gravenhage beroepen in de vacature B. Frieswijk, nam hij afscheid van de Zutphensche gemeente met 1 Joh. II:28a en hield, na door zijn hoogbejaarden vader bevestigd te zijn met 2 Cor. II:15, 16a, zijn intreerede te | ||||
[pagina 446]
| ||||
's-Gravenhage op 17 April 1805 naar aanleiding van 1 Petr. I:12b, met welk woord hij tevens in 1838 zijn veertigjarige Evangeliebediening herdacht. Te 's-Gravenhage vond hij gelegenheid zijne vele talenten, nog meer dan vroeger te ontplooien en gaf hij een reeks van leerredenen uit, die steeds door een talrijk gehoor uit allerlei standen met de grootste stichting werden aangehoord. Zoo hield hij den 5den Dec. 1813 naar aanleiding van Psalm CXXV in de Kloosterkerk een leerrede ‘ter gelegenheid van de verlossing des vaderlands,’ en werd spoedig daarna door Koning Willem I aangezocht om permanent Secretaris van de Synode te worden, welke betrekking hij ongeveer 30 jaren heeft vervuld. Ook was hij sinds 1815 secretaris van de destijds ingestelde commissie (bestaande uit zes Haagsche en één Delftschen predikant); welke in 1820 den naam ontving van ‘Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in N.O.- en W.-Indië’; hij fungeerde als haar Voorzitter tot het eind van 1848. Eenige jaren later werd hem dringend verzocht door prof. A. Ypey te Groningen om met dezen een ‘Geschiedenis der Ned. Herv. kerk’ saam te stellenGa naar voetnoot1), die ook (van 1819-1824) in 't licht is verschenen, doch waarmee hij in later tijd zich niet meer kon vereenigen; zijn kerkelijk standpunt was gaandeweg minder optimistisch geworden. In de Synode had Dermout grooten invloed en het is mede op zijn advies dat de Synode van 1841 haar gevoelen over het verbindend gezag der formulieren uitsprak, waardoor de strijd over het Quatenus en Quia werd vervangen door het onderzoek naar wezen en hoofdzaak van de kerkleer. De vier vragen voor het Avondmaal, zijn naar het heet, in haar gewijzigden vorm van Dermout afkomstig en geven het gevoelen aan, dat volgens de Synode, het wezen en de hoofdzaak der leer uitmaakte. Meermalen opende Dermout de vergaderingen der Synode met een leerrede. Zoo in 1817, toen het tweede eeuwfeest der Hervorming stond gevierd te worden en hij een leerrede uitsprak over 2 Tim. I:7, ‘een meesterstuk’ genoemd ‘den naam van Dermout vereerende en den roem zijner kanselwelsprekendheid verhoogende’. Bekend is ook de leerrede over Spreuk XXIX:18a ‘ter aanprijzing van het Leeraarsambt’ en strekkende om ‘bij de zorgwekkende afneming van kweekelingen tot den Heiligen Dienst, het gebrek aan predikanten tegen te gaan’. Niettegenstaande zijn drukke bezigheden als Secretaris van de Synode, bleef Dermout toch zijn ambt in al zijn omvang waarnemen. Geliefd als prediker, was hij ook zeer getrouw in zijn ander ambtelijk werk, en werd hij mede als catecheet en pastor zeer gewaardeerd. Hij bekleedde het secretariaat van de afdeeling 's Gravenhage van het Ned. Bijbelgenootschap, was medebestuurder der afd. 's Gravenhage van het Ned. Zendelinggenootschap en in vereeniging met anderen oprichter eener ‘Maatschappij tot bevordering van het godsdienstig onderwijs onder de slaven en kleurlingen in de kolonie Suriname’. Voor een eervolle benoeming tot Hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam bedankte hij, en na eenigen tijd buitengewoon Hofprediker te zijn geweest werd hij in 1822 bij het overlijden van Ds. W.L. Krieger tot Hofprediker aangesteld. Als zoodanig hield hij van tijd tot tijd Doopredenen (die bij den Doop van Prins Alexander over 1 Kron. XVII:27, verscheen in druk), en in 1837 hield hij bij de geopende groeve, waarin Neerlands | ||||
[pagina 447]
| ||||
eerste Koningin nederdaalde, naar aanieiding van Rom. II:29b, een rede, straks vertaald in het Fransch, Engelsch en Duitsch. In de leerredenen, die Dermout achtereenvolgens in 1819, 1823, 1827 en 1846 deed verschijnen, doet hij zich kennen als een trouw discipel van de Hollandsche School, die de analytische-synthetische preekmethode voorstaat. Het didactisch element staat hier op den voorgrond, maar ook het dogmatische ontbreekt niet: zelfs bestaat er van hem een preek over ‘het verkeer van Christus in den afgescheiden staat.’ Dor dogmatisch is hij echter ook daarin niet. Over het algemeen weet hij door afwisseling te boeien. Niet alleen betoont hij zich meester in het ontleden van den tekst, maar ook van de karakters en van het menschelijk hart. Het element echter, dat tot uiting kwam in het Réveil ontbrak in zijne prediking. Trouwens hij was meer iemand van rationeelen dan van gemoedelijken aanleg. Hij begeerde bij een ‘Bijbelsch Christendom’ te volharden. Gereformeerd in den zin der Dordtsche vaderen was Dermout allerminst. Hij kon doorgaan voor een man van het ‘midden’. Zoowel van vrijzinnige tendenzen als ook, vooral in later jaren, van conservatisme is hij verdacht. Naast de namen van van der Palm, die hem den ‘Napoleon van den kansel’ noemt, en die van Borger wordt de zijne met eere genoemd, al werden de leerredenen van die beide meer dan de zijne verspreid en gelezen. Ook de vorm zijner prediking werkte er toe mee hem een plaats te verzekeren onder de ‘kanselredenaars’ van zijn tijd. Daarbij predikte hij ook door zijn christelijken wandel. Zijne verdiensten als redenaar en stylist vonden erkenning in zijne benoeming (1815) als lid van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden. Voorts was hij lid van het Zeeuwsch Genootschap, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van het Bataviaasch Genootschap van Wetenschappen, correspondeerend lid van het Haagsch Genootschap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst (voor de hem aangeboden betrekking als medebestuurder bedankte hij.) Tot Ridder der Orde van den Ned. Leeuw benoemd onder Willem I werd hij bij de troonsbestijging van diens opvolger tot Commandeur aangewezen. Bij het nederleggen van het secretariaat der Synode werd hem een gouden eerepenning met inscriptie aangeboden. Den 18den April 1830 herdacht hij zijn vijfentwintigjarige Evangeliebediening te 's Gravenhage met 2 Cor. VII:3b, 4a; in 1845 zijn veertigjarige bediening met 2 Cor. X:18. De gevolgen van een val in zijn woning deden hem zijn emeritaat vragen, dat hem met den 1sten Juni 1848 eervol werd verleend. Evenwel leefde hij nog vele jaren daarna, en toen hij den 22sten October 1867 op meer dan 90-jarigen leeftijd ontsliep, had hij nog kort te voren een afscheidsgroet voor de gemeente gedicteerd, door Ds. J. Moll na zijn overlijden aan haar voorgelezen. Ze stond in verband met dezelfde woorden, waarmee hij jaren geleden had afscheid genomen van de Zutphensche gemeente: Kinderkens, blijft in Hem! Dermout overleefde zijne echtgenoote Antonia Hubertina Kolff (dochter van Mr. N.C. Kolff, tot 1795 Burgemeester en Raad der stad Amersfoort), met wie hij in 1801 was gehuwd en die hem den 28sten Januari 1862 ontviel. Bij zijn verscheiden liet hij twee dochters (beide gehuwd) na. Toen hij 68 jaar oud was verloor hij zijn zoon Jacob door den dood. Van hem bestaan drie gegraveerde portretten (zie: J.F. v. Someren, Beschrijv. Catal. v. gegrav. Portr. v. Nederlanders No. 1414-1416). | ||||
[pagina 448]
| ||||
Zijne geschriften zijn:
Kerkelijke Redevoering ter inleiding van het Algemeene Synode der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, gehouden in 's Gravenhage, in de Kloosterkerk, op den 2den July 1817. 's Grav. 1817. 8o. Kerkelijke Rede bij de bediening van des Heiligen Doops aan den Tweeden zoon van... den Heere Prinse van Oranje... Op den 24 Aug. 1818Ga naar voetnoot1). 's Grav. 1818. 8o. Leerrede ter aanprijzing van het Leeraarsambt. 's Grav. 1819. Leerredenen (VIII). Dordr. 1819. (Met A. Ypey). Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk. 4 dln. met Aant. Breda, 1819-1827. Synodale Leerrede na vervulden vijfentwintigjarigen Ev. dienst, uitgespr. te 's Gravenhage, in de Kloosterkerk, op den 6en Juli 1823. 's Grav. 1823. 8o. Nieuwe Leerredenen (VIII). 's Grav. 1823. Nieuwe Leerredenen. Tweede Bundel (IX). Dordr. 1827. Kerkelijke Rede ter gedachtenis van Hare Majesteit Frederika Louiza Wilhelmina, Koningin der Nederlanden, overleden den 12den October 1837, uitgesproken den 29sten October 1837 te 's Gravenhagc in de Kloosterkerk. 's Grav. 1837. 8o. (Fransche en Engelsche vert. te 's Grav. 1837; Duitsche vert. van Dr. E.G. Lagemans, die ook Dermouts leerr. over 1 Joh. II:1b vertaalde in ‘Auswahl v. Predigten der berühmtesten holländ. Kanzelredner’. Haag. 1844, S. 144-170. Leerrede ter vijf en twintigjarige gedachtenis van Nederlands Verlossing in 1813; uitgesproken den 18den November 1830. 1ste en 2de dr. 's Grav. 1838. 8o. Kerkelijke Rede ter gedachtenis van Zijne Majesteit Willem Frederik, Graaf v. Nassau, Koning der Nederlanden, overleden den 12den Dec. 1843, uitgespr. den 7den Jan. 1844 te 's Gravenhage in de Kloosterkerk. 's Grav. 1844. 8o. Tiental Leerredenen. Dordr. 1846. Afscheidsgroet van den onlangs ontslapen 90-jarigen Evangeliedienaar I.J. Dermout voor de Hervormde Gemeente in 's Gravenhage, aan haar overgebracht met een inleidend woord en naschrift door J. Moll Jbzn., Pred. te 's Gravenhage. Voorts verscheen een tweetal vertaalde leerredenen van Dermout in Proben Niederländ. Beredsamkeit (4te Lieferung). Ook is uit zijne letterkundige nalatenschap bewaard:
Litteratuur: v.d. Aa, a.w. (Bijvoegsel). - J.J. van Oosterzee, Levensbericht van Isaäc Johannes Dermout in ‘Levensberichten der afgestorven Medeleden v.d. Maatsch. der Ned. Letterk.’ (1868), blz. 61-112 (ook opgenomen in Verspreide Geschriften van J.J. van Oosterzee. Chr.-Kerkelijke Opstellen. III, blz. 359-419. - Geloof en Vrijheid. Jrg. 1868, blz. 190 v.v.; 293-298. - Album Studios. Acad. | ||||
[pagina 449]
| ||||
Rheno-Traj., kol. 188. - Boekzaal jrg. 1798a, blz. 422, 564; b blz. 125; jrg, 1800a, blz. 553, 666; b blz. 236, 237; jrg. 1802b, blz. 509; jrg. 1803a, blz. 80, 189, 431, 460, 461; jrg. 1805a, blz. 412, 425; jrg. 1845a, blz. 611; jrg. 1847a, blz. 362-364; jrg. 1848b, blz. 89. - Stemmen v. Waarh. en Vrede. Jrg. 1868, blz. 183-186. - v. Alphen, N.K. Handb. Jrg. 1903, Bijl. U, blz. 167; jrg. 1907, Bijl. Q, blz. 119; jrg. 1910, Bijl. S, blz. 151, 172. - J.A. Kramer Sr., Lijkkrans op het graf van I.J. Dermout. 's Grav. 1867. - Chr. Sepp, Proeve eener pragmatische geschiedenis der Theologie in Ned. ged. het laatst der vor. eeuw tot op onzen tijd (1787-1858), blz. 3, 20, 260, 291. - J. Hartog, Geschied. v.d. Predikkunde enz., (2de dr.), blz. 285, 331 vv. - J. Reitsma, Geschied. v.d. Herv. en v.d. Herv. kerk in Ned., (1ste dr.) blz. 348, 362. - H. Bouman, De Godgeleerdh. en hare beoefenaars in Ned., blz. 3, 62 v.v., 350 v.v., 390, 393. - Catalogus der Biblioth. v.d. Maatsch. der Ned. Lett. te Leiden. I, kol. 724, 728; II, kol. 232, 239, 250, 252, 350, 886. - Catalogus v.d. Biblioth. der Vereen. Doopsgez. te Amsterdam. I, blz. 281, 399. - L. Knappert, Geschied. der Ned. Herv. kerk gedur. de 18e en 19e eeuw, blz. 258, 263 v.v., 285, 286. - J.C. Rullmann, Een nagel in de heilige plaats. (Amst. 1913). - W.P.C. Knuttel, Catal. v.d. Pamfl.-Verzam. berust. in de Kon. Bibl. VI (1796-1830), No. 23709, 24719, 25269. |
|