Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2

[Jacob Dermout]

Dermout (Jacob) werd geboren te Amersfoort den 22sten Febr. 1802 als zoon van Isaäc Jacob Dermout (zie hiervoor). Na voorbereidend onderwijs ontvangen te hebben aan de Latijnsche School te 's Gravenhage, studeerde hij aan de Leidsche Hoogeschool, waar hij ingeschreven werd den 12den Maart 1818. Bij den 250-jarigen gedenkdag der stichting van deze Hoogenschool, werd hij (den 8sten Febr. 1825) more majorum met ‘kap en ring’ gepromoveerd, een bijzondere eer, hem met zes anderen ten deel gevallen. Zijn proefschrift is hieronder vermeld; het werd later door hem omgewerkt en uitgebreid. Candidaat geworden bij het Prov. Kerkbestuur van Z.-Holland deed hij den 2den October 1825 intrede als predikant te de Vuursche (met 1 Cor. IX:16), na bevestigd te zijn door zijn vader (met Joh. XXI:16); beide behandelde teksten waren dezelfde, als waarmede ook zijn grootvader was bevestigd door een bloedverwant en intrede had gedaan in dezelfde gemeente.

Na bedankt te hebben voor een beroep naar Geervliet, in Maart 1827 op hem uitgebracht, werd hij in Nov. d.a.v. beroepen te Meppel, waaraan hij gevolg gaf. Na bevestiging door zijn ambtgenoot J. Lulofs (met 1 Cor. IV:1) deed hij den 18den Mei 1828 intrede met 2 Cor. II:16c, 17; afsch. te de Vuursche den 4den Mei (m. Ef. I:3).

In Juli 1829 bedankte hij voor een beroep naar Alkmaar; daarop volgde den 1sten Juli een naar Schiedam, dat hij aannam; den 4den October d.a.v. werd hij er bevestigd door Ds. J. Overman, predikant aldaar (met 1 Thess. V:12, 13a) en deed intrede met 2 Cor. IV:1; afscheid te Meppel 27 Sept. met Hand. XX:36.

Van daaruit wees hij beroep naar Leeuwarden af (April 1835), maar nam in Dec. d.a.v. dat naar Leiden aan, waar hij den 24sten April 1836 bevestigd werd Ds. H. Fangman met Ef. II:22 en intrede deed met 2 Tim. I:13; afsch. te Schiedam den 17den April met 2 Cor. XIII:11.

Hij overleed onverwachts te Leiden aan een hevige ziekte den 26sten Nov. 1845, op bijna 44jarigen leeftijd, nalatende een weduwe, Johanna Elisabeth de Ruyter, en zes onmondige kinderen.

[p. 450]

Hij was een degelijk geleerde, wiens heengaan verlies was voor de wetenschap. Ook werd zijn trouw als herder geroemd bepaaldelijk voor de geringere klasse en voor de jeugd. Een proeve zijner onvermoeide werkzaamheid liet hij na in het door hem geheel geordende kerkelijk archief der gemeente te Leiden, door hem van de noodige registers voorzien.

Behalve de nieuwe bewerking zijner dissertatie, waarvan evenwel het vervolg niet in druk is verschenen, bestaat van hem in handschrift, berustend bij de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden: Extracten uit de Handelingen des Kerkeraads van de Nederd. Herv. Gemeente te Leiden, rakende Pieter de la Court, en deszelfs namelooze geschriften, Interest van Holland, Politycke Discoursen en Consideratiën van Staat, opgemaakt door en geschenk van J. Dermout.

Hij gaf in het licht:

Disput. Theol. inaug. exhibens collectaneorum criticorum in N.T. partem priorem (dissert.) 1825. 8^o.

De omwerking en uitbreiding daarvan droeg tot titel:

Collectanea critica in N.T., pars prior. Lugd. Bat. 1825. 4^o.

[Met J.W.A. van Hengel] Bij de uitvaart van J.H. van der Palm den 12den Sept. 1840. Z. p. 8^o.

Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Album Stud. Acad. Lugd.-Bat., kol. 1249. - T.A. Romein, De Herv. Predikanten van Drenthe sed. de Herv. tot in 1861, blz. 153, 154. - Boekzaal. Jrg. 1825b, blz. 397, 398, 548, 549; jrg. 1827a, blz. 490, 624, 753; b, blz. 691, 692; jrg. 1828a, blz. 636, 777; jrg. 1829b, blz. 111; jrg. 1830b, blz. 240, 505, 506, 524; jrg. 1835a, blz. 496, 621, 622; jrg. 1836a, blz. 88, 89, 657, 659; jrg. 1845b, blz. 817-819. - Handelingen der Jaarl. Vergadering v.d. Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden, geh. den 18 v. Zomermaand 1846, blz. 17-21. - Catal. der Biblioth. v.d. Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden, I, kol. 87. - Catal. v.d. Biblioth. der Vereen. Doopsgez. Gem. te Amsterdam. I, blz. 48. - v. Alphen, N. Kerk. Handb. Jrg. 1907, Bijl. Q, blz. 132, 156; jrg. 1910, Bijl. S, blz. 169.