Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Joannes Deramoutius]Deramoutius (Derramoutius, Derremoutius, de Ramoutius) (Joannes of Johannes) behoorde tot het geslacht, dat onderscheiden predikanten Dermout heeft voortgebracht, wier naam in later eeuw met eere genoemd is. Zijne voorouders schijnen den naam des Rameaux gedragen te hebben. Als proponent kwam hij reeds (in Januari 1615) in aanmerking in zijne geboortestad Haarlem; de stedelijke Regeering echter was daartegen omdat hij nog te jong was en geen gevestigd predikant. Van 1615 af diende hij de gemeente te Beverwijk en vervolgens van 1619 die te Leiden. Den 4den November van datzelfde jaar liet hij zich ook inschrijven aan de Hoogeschool aldaar. In die gemeente wijdde hij als oudste predikant den 13den Oct. 1649 de Nieuwe of Marekerk in (tekst: Psalm LXXXIV:9-12). Hij woonde als deputaat der Classis van Leiden en Nederrijnlandt de Z.-Hollandsche Synode te Gorinchem bij (20-30 Juli 1632), en werd door deze Synode met anderen afgevaardigd inzake beroepingsquaestiën te Rotterdam en te Ouderkerk. De Z.-Hollandsche Synode te Buren (2-18 Juli 1646) werd door hem gepresideerd. Hij behoorde tot den vriendenkring van zijn Leidschen ambtgenoot Festus Hommius, met wien hij in 1622 werd aangewezen om ‘met de Professoren Theologiae te communiceren’ in zake N. Bodecherus, die in 1619 was afgezet door de Classis van Edam, omdat hij niet bereid bleek de Dordtsche Canones te onderteekenen, en die zich daarna te Leiden gevestigd had, waar hij ijverig deelnam aan het kerkelijk leven. Ook werd hij met Hommius aangewezen (1627) om den Magistraat te bewegen, Lod. de Dieu, die naar Utrecht beroepen was, niet toe te staan Leiden te verlaten. De Hoogleeraar Hoornbeek zag tegen Deramoutius op, gelijk blijkt uit de dedicatie van diens Institutiones Theologicae ex optimis auctoribus concinnatae (1658). Ook werden geroemd de goede diensten, die hij bewees aan de uitgave der Holl. vertaling van Coccejus' Apologia Equitis Poloni. Wegens toenemende verzwakking werd hem op zijn verzoek in 1656 eervol emeritaat verleend. Hij predikte afscheid met Num. VIII:23-26. Evenwel alleen van den gewonen kerkedienst werd hij ontslagen; hij bleef lid van den Kerkeraad en behield vrijheid nu en dan te prediken. Niettemin vestigde hij zich metterwoon in de buurt van Beverwijk, waar hij den 27sten Februari 1658 overleed.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 444]
| |
Hij was gehuwd met Sara Maes. Hunne dochter Tanneken huwde den bekenden Mr. Daniël van Alphen (wiens levensbericht voorkomt in ‘Nieuw Biogr. Woordenb.’ I, kol. 83.
Litteratuur: J. Trigland, Kerckelijcke Geschiedenissen, blz. 824. - M. Veeris, Vernieuwt Kerk. Alphabet .... v. N.-Holl. (verv. d. Fr. de Paauw), blz. 57. - M. Soermans, Kerk. Register .... v. Z.-Holl., blz. 50. - Dez., Synod. Register .... (Z.-Holl.), blz. 39, 41. - Reitsma en v. Veen, Acta der Prov. en Part. Syn. II (reg.) - W.P.C. Knuttel, Acta der Syn. v. Z.-Holl., I, II, III (reg.). - Album Stud. Acad. Lugd.-Bat., kol. 144. - Fr. van Mieris, Beschrijving der Stad Leyden, haare geleegenheid, oorsprong, enz. (vermeerd. en uitgeg. d. Mr. Dan. v. Alphen) (Leiden 1784). III, blz. 984, 985. - G.D.J. Schotel, De Openbare Eeredienst der Ned. Herv. Kerk in de 16de, 17de en 18de eeuw, blz. 16. - Chr. Sepp, Het Godgel. Onderwijs in Nederl. ged. de 16e en 17e eeuw. II, blz. 224, 225. - P.J. Wijminga, Festus Hommius, blz. 334, 344, 349, 402. - v. Alphen, N. Kerk. Handb., Jrg. 1907, Bijl. Q, blz. 131; jrg. 1908, Bijl. P, blz. 107. - Orde, volg. welke de Feest- en Lijd.- teksten, in de Ned. Herv. Gem. te Leiden, gepred. worden. (Leiden, 1829), blz. 126. |
|