Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Daniel Delprat]Delprat (Daniel) werd geboren te Amsterdam den 15den Aug. 1758 uit het huwelijk van Daniel Delprat en Maria Anna Humbert. Hij behoorde tot een Montaubansch geslacht. Eerst studeerde hij aan de Leidsche Academie, waar hij den 14den Sept. 1775 in het Album Studiosorum werd ingeschreven en tot leermeesters had o.a. L.C. Valckenaer en J.J. Schultens; vervolgens te Amsterdam onder P. Curtenius. Proponent geworden bij de Waalsche Synode werd hij den 28sten October 1787 bevestigd als predikant der Waalsche gemeente te Zutphen door Jac. Scheidius, pred. te Nijmegen (met Joh. XV:1-11; intr. met 1 Tim. III:1). In 1790 vertrok hij naar Utrecht. waar hij den 18den Juli werd bevestigd door zijn ambtgenoot aldaar, D.Th. Huët, (met Hebr. XIII:17; intr. met 1 Cor. I:21; afsch. te Zutphen den 11den Juli met Rom. XV:13). Den 17den Nov. van dat zelfde jaar reeds werd hij op uitdrukkelijk verlangen van den Stadhouder Willem V beroepen te 's Gravenhage. Zijn bevestiging aldaar had plaats den 22sten Mei 1791, nadat hij den 8sten Mei afscheid had gepredikt te Utrecht, met denzelfden tekst als hij bij zijn afscheid te Zutphen had gekozen. De Waalsche gemeente te 's Gravenhage bleef hij dienen tot zijn emeritaat in Oct. 1827. Daar ter plaatse overleed hij den 27sten Mei 1841. Gedurende zijn verblijf aldaar is hij een man geweest van beteekenis. Hij stond er niet alleen in vriendschappelijke betrekking tot de eerste staatslieden, in het bijzonder tot M. van der Goes van Dirksland, den lateren minister van Buitenlandsche Zaken; maar meermalen ook verleende Delprat, die zich onderscheidde door de voorbeeldige wijze waarop hij zich van de Fransche taal bediende, aan dezen zijn hulp bij het opstellen van diplomatieke stukken. Eveneens voor den handel werd van zijn geheel belangelooze bereidwilligheid en zijn vaardigheid vaak gebruik gemaakt, o.a. bij de onderhandelingen met het hof te Weenen over de Oostenrijksche schuld en andere gewichtige zaken werd op Delprat niet vergeefs een beroep gedaan; en in zulke gevallen trad niet slechts zijn taalkundige bekwaamheid aan 't licht, maar ook zijn scherpzinnigheid in het ontwikkelen van bewijsgronden en grieven. Toen na het verbreken van den vrede van Amiens ons land herhaalde conflicten had met de Fransche regeering, was hij de bewerker van een groote menigte diplomatieke nota's, waarin gehandeld werd over geschillen betreffende te verleenen subsidiën, wederrechtelijk optreden van koopvaarders enz. In hem had de toenmalige Secretaris-Generaal Joh. Bosscha een onwaardeerbaren steun. Daarbij bleek Delprat een man, bij wien ook de intiemste staatsgeheimen volkomen veilig waren. Van Sept. 1798 af fungeerend als geheim Secretaris aan het Departement van Buitenlandsche Zaken heeft hij aan de regeering niet geringe diensten bewezen. Toen Koning Lodewijk Napoleon den troon had ingenomen werd hij ook van dezen de vertrouwde | |||
[pagina 432]
| |||
raadsman, en heel wat nota's en rapporten zijn door hem in naam van den Koning opgesteld, bestemd voor Talleyrand of voor den Keizer. Na het overlijden van Bosscha bood Lodewijk Napoleon hem diens betrekking aan, maar Delprat begeerde van zijn ambt in de gemeente geen afstand te doen. Evenwel voorziende dat de Keizer straks de Nederlanden zou inlijven, en alsdan het beheer van Buitenlandsche Zaken zou worden stopgezet, liet hij er zich voor vinden voorloopig de functie van Secretaris-Generaal met die van predikant te verbinden. Na de inlijving van ons land bij het Fransche Keizerrijk drong de Prins van Plaisance, destijds Gouverneur-Generaal der Hollandsche Departementen, er ten sterkste bij hem op aan om het nieuwe keizerlijke gerechtshof en het departement van Waterstaat enz. te 's Gravenhage bij het in de Fransche taal overzetten van de officieele diplomatieke stukken behulpzaam te zijn. Inmiddels bedankte hij in 1811 voor een op gunstige voorwaarden op hem uitgebrachte beroeping naar New-York. Toen na de omwenteling van 1813 Gijsbert Karel van Hogendorp tot minister van Buitenlandsche Zaken benoemd was, aanvaardde deze die benoeming, maar uitte er den wensch bij dat Delprat hem als particulier raadsman zou terzijde staan. Als geheim secretaris bij genoemd Departement is hij werkzaam gebleven, straks onder Koning Willem I, tot aan zijn dood. Intusschen verwaarloosde hij zijn kerkelijke roeping geenszins. Dit bleek uit zijn prediking, waardoor hij een uitgezocht gehoor wist te trekken. Daarbij was hij vreemd aan al wat naar declamatie zweemde. Ook aan de Hervormde Kerk in haar geheel heeft hij zijn arbeid besteed; eerst als lid eener commissie, in het leven geroepen om aan de Kerk een vaste organisatie te schenken. In deze commissie, bestaande uit predikanten en juristen, die den 11en Januari 1809 hare eerste zitting hield, benoemde de minister Mollerus ook zijn vriend Delprat als lid. Deze werd ook door zijn medeleden afgevaardigd om aan Koning Lodewijk de wenschen der Kerk voor te leggen. De inlijving van ons land echter deed den arbeid dier commissie zonder resultaat blijven. Toch bij Keizerlijk decreet van 24 Jan. 1812 opnieuw een commissie werd benoemd om tot kerkelijke organisatie te geraken, opdat naar Napoleons verlangen enkele gezindten, o.a. Hervormden en Remonstranten met elkaar konden vereenigd worden, werd Delprat ook daarvan als lid aangewezen. Hij kwam tot de conclusie dat overeenkomstig 's Keizers bedoeling de 32 Waalsche gemeenten hier te lande zeer wèl met de Nederduitsche zouden te vereenigen zijn tot één kerkgemeenschap met behoud der bestaande wijze van kerkregeering en kerkelijke tuchtoefening voor zoovèr niet het een of ander door de organisatie der Hervormde Kerken in Frankrijk mocht zijn afgeschaft. (Ten onrechte schrijven Ypey en Dermout (a.w., i.v., blz. 506) aan Delprat als lid der commissie een voorstel toe tot aanstelling van reizende predikanten, die van tijd tot tijd kerkelijke functies zouden waarnemen). Het ééne groote rapport, uit die van Delprat en van elk zijner medeleden samengesteld, werd in Aug. 1812 aan den minister van Eerediensten opgezonden, maar had geen uitwerking: het werd er met andere stukken door de Kozakken onderschept gedurende het verblijf van den Keizer te Moscou. Na de herstelling van ons land werd Delprat ten derden male benoemd als lid eener commissie tot kerkelijke organisatie (28 Mei 1815). Hij was het eenige lid, | |||
[pagina 433]
| |||
dat ook in de commissie van 1809 had zitting gehad. Het door de nieuwe commissie ontworpen Algemeen Reglement werd den 6den Jan. 1816 door den Koning goedgekeurd. Aan de vergaderingen der Alg. Synode van 1816 en 1817 nam Delprat deel. Ook maakte hij deel uit van de ‘Commission Wallonne’, die voor de eerste maal tegen den 19den Sept. 1816 de ‘Réunion des Eglises Wallonnes’ samenriep. Den 25sten April 1817 volgde Delprats benoeming tot hofprediker. Als zoodanig droeg Koning Willem I hem op het godsdienstig onderricht zijner dochter Prinses Marianne, later dat van den Prins van Oranje, en van de Prinsen Alexander en Hendrik. Van tijd tot tijd leidde hij godsdienstoefeningen in de hofkapel te Brussel en in die op Het Loo. De laatste maal predikte hij te Brussel, kort vóór de Belgische Omwenteling, den 8sten Aug. 1830, over Psalm CXII:4a. Sinds 1817 was hij Ridder, van af Oct. 1834 Commandeur in de Orde van den Ned. Leeuw. Aan het hof genoot hij groote achting. Was hem in Oct. 1820 op zijn verzoek halve dienst toegestaan, den 1sten Oct. 1827 ging zijn eervol emeritaat in, dat evenwel aan zijn hofpredikerschap geen einde maakte. In de dagen van den Belgischen Opstand (1830) werden de meest tegenstrijdige meeningen geuit omtrent te nemen maatregelen en een intocht van den Prins van Oranje binnen Brussel. Kort na dien intocht predikte Delprat in het paleis aan het Noordeinde over Spreuken XVI:32, zonder zich echter in de politiek te begeven. Prof. Bosscha heeft niet zonder reden Delprat genoemdGa naar voetnoot1) ‘een man van fijnen geest en uitgebreide kennis’. Zijn helderheid van geest bleef hem bij tot aan zijn levenseind. Den 11den Oct. 1784 was hij te Amsterdam gehuwd met Françoise May, die hem nog twee jaren overleefde. Van al de rapporten, adviezen enz., van hem in druk verschenen, zag geen enkel het licht onder zijn naam. Ook was het zijn uitdrukkelijk schriftelijk verlangen dat geen zijner leerredenen ooit zou worden uitgegeven. Van zijne hand bestaat alleen in druk:
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Alb. Stud. Acad. Lugd.-Bat. kol. 1119. - Boekzaal. Jrg. 1787b, blz. 569; jrg. 1790b, blz. 97, 135; jrg. 1791a, blz. 676, 677. - Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk. IV, reg. i.v. - Journal concernant les évènements politiques de notre patrie depuis 1798-1807, medeged. d. Mr. D.H. Delprat in ‘Bijdragen en Mededeelingen v.h. Hist. Genootsch. Gevest. te Utrecht’ (Dertiende Dl. 1892), blz. 174-342. - Bulletin de la Commission pour l'Histoire des Eglises Wallonnes, III (1888), p. 54, 55, 116, 340, 368-372; IV, p. 34, 238. - J. Hartog, Geschied, v.d. Predikkunde in de Prot. Kerk v. Nederl. (2e dr.), blz. 339. - D.F. Poujol, Histoire et Influence des Eglises Wallonnes dans les Pays-Bas. (Utr. | |||
[pagina 434]
| |||
1902), p. 364, 367, 390, 403. - H. Bouman, De Godgeleerdheid en hare beoefenaars in Ned. enz., blz. 425, 426. - L. Knappert, Geschied. der Ned. Herv. Kerk gedur. de 18e en 19e eeuw, blz. 229, 253 v.v. |
|