Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Pieter Delenus]Delenus (Pieter of Petrus) was zoon (en niet gelijk sommigen gemeend hebben broeder) van Wouter Delenus. Zijn geboorteplaats en jaar zijn onbekend. Zijne opleiding heeft hij ontvangen van zijn vader, met wien hij naar Londen kwam, en van à Lasco, die hem inleidden resp. in het O. en het N. Testament. Vermoedelijk heeft hij zijn vader al spoedig in den dienst des Woords bijgestaan. Op een lijst van het jaar 1550, bevattende namen van de lidmaten der Londensche Vluchtelingengemeente, komt zijn naam reeds voor, met à Lasco, Micron en W. Delenus, afzonderlijk vermeld aan het hoofd, voorafgaande aan de opgave van ouderlingen en diakenen. Volgens UtenhoveGa naar voetnoot1) was hij in 1553 zeker predikant. Ook na de troonsbestijging van de ‘bloedige’ Maria bleef hij nog wel korten tijd ondanks veler vertrek met zijn vader de verstrooide gemeente te Londen verzorgen, maar straks moesten zij beide ook de wijk nemen. Over Hamburg, waar hun de toegang tot de stad werd geweigerd, kwamen zij met nog ± 32 Londensche uitgewekenen tegen het laatst van MaartGa naar voetnoot2) 1554 te Emden. Hij vertoefde daarna geruimen tijd in het slot van den Oostfrieschen Jonker Tydo van Knipphus (Kniphuizen), bij wien hij het predikambt waarnam. In een brief aan Hardenberg te Bremen, die hem tot voorzichtigheid in zijn optreden | |
[pagina 428]
| |
schijnt te hebben aangemaand, verhaalt hij, dat hij eenige malen te Emden gepredikt had en door toedoen van de aanzienlijken, die hij niet schroomde openlijk te bestraffen vanwege hunne zonden, op het Raadhuis ontboden, daar van Overheidswege het verbod ontving voor het vervolg in O. Friesland te prediken. Uit dienzelfden brief, gedateerd ‘ex arce Knipensi 20 April 1556’ blijkt voorts, dat drie dagen lang (17-19 Febr. 1556) te Norden een dispuut was gehouden met den Mennoniet Adolphus Spiegelmacker. Daarbij was P. Delenus tegenwoordig geweest. In dien tijd had hij ook zijn aandeel in het nazien van de door Utenhove met hulp van Van Wingen bewerkte vertaling van het N. Testament. Den 31sten Juli 1559 werd hem met Cornelis Cooltuyn door den Emder Kerkeraad opgedragen een bezoekreis te doen bij de broeders in W. Friesland. Bij die gelegenheid droeg hij het zijne bij tot den bloei van het kerkelijk leven, met name ook te Groningen. Aldaar had hij in het voorafgaande jaar al een poos vertoefd, waarna hij er in 1559 beroepen werd. Hij bedankte voor dat beroep, evenals hij trouwens voor verschillende andere gedaan had, o.a. een paar jaar te voren voor een naar Antwerpen en naar Frankfort. Voor Aken wilde de Emder kerkeraad hem op verzoek beschikbaar stellen (Juni 1558) behoudens goedkeuring van Jonker Tydo van Knipphus, doch deze weigerde. Den 30sten Januari 1559 schijnt hij echter van Emden een beroeping naar Vlaanderen te hebben aangenomenGa naar voetnoot1), waarvan echter verder niet is gekomen. Zijn weg voerde weer naar Londen. De gemeente, die hij daar gediend had, bleef hem als haar predikant beschouwen. Nadat dan ook Elisabeth (einde 1558) op den Engelschen troon was gekomen en vele uitgewekenen waren teruggekeerd, meende de gemeente van hare oude rechten op Delenus gebruik te moeten maken. Uit een brief aan den Emder kerkeraad, do. 1 Nov. 1559, bleek dat men er niet over gedacht had hem los te laten; zelfs had men zijn overkomst al eer verlangd, maar er niet op willen aandringen, omdat men vernomen had van zijn dienst bij den Oostfrieschen Jonker. Nu hij dezen echter had verlaten, begeerde men hem met aandrang terug. Aan het verzoek werd voldaan. Trouwens reeds half Mei had de kerkeraad te Emden er over gedacht Delenus terug te zenden, zonder dat er echter toen van gekomen was. Thans geschiedde dit. Nog vóór het eind van het jaar keerde hij in gezelschap van Utenhove, die van Polen komend, over Frankfort en O. Friesland was gereisd, tot zijn vroegere gemeente weer. Daar vond hij thans als ambtgenoot naast zich Adriaen van Haemstede, die nog vóór hem uit O. Friesland naar Londen was overgekomen, zoodra hij van de verandering van den toestand had kennis gekregen. Deze toonde intusschen sympathieën voor de Wederdoopers, wat aanleiding gaf tot een ernstig geschil met Grindal, den bisschop van Londen, die suo jure superintendent was der vreemdelingengemeenten. Utenhove heeft juist bij tijds dit gevaar verhoed. Van Haemstede werd in Nov. 1560 door den bisschop geschorst en in Aug. 1562 officieel geëxcommuniceerd. In zijne | |
[pagina 429]
| |
plaats kreeg Delenus als ambtgenoot in 1562 naast zich Nicolaus Carineus, van EdamGa naar voetnoot1). In 1562 wist Delenus Grindal te bewegen om bij de gemeente te Frankfort zijn invloed aan te wenden, dat zij de Nederlandsche gemeente aldaar beschermen zou tegen de aanmatiging der Luthersche predikanten. In 1563 hadden hij en Carineus nog te doen met zekeren Justus Velsius, een balling uit 's Gravenhage, die hen te Londen openlijk bestreed in zake de wedergeboorte, leerende met miskenning van de rechtvaardiging des geloofs dat ‘de mensche, die wederboren wordt tot die volcommenheyt hier geraeckt, die in Adam was.’ Velsius werd tot zwijgen gebracht en de ban over hem uitgesproken, ofschoon de polemiek daarmee niet uit was. Spoedig daarna kwam voor beide voorgangers het einde. Aan de gevreesde pestziekte, die zoo hevig in Londen woedde, stierf P. Delenus in Sept. 1563, (niet 1562 zooals sommigen opgeven), en binnen den tijd van één maand ook zijn ambtgenoot. Petrus Delenus behoorde tot de meest geëerde voorgangers onder de Hervormden van dien tijd. Hij wordt genoemd als een predikant van Zwingliaanschen geestGa naar voetnoot2). In uitgebreiden kring werd zijn naam met onderscheiding genoemd en zijn dienst begeerd. Tot beroemde mannen stond hij in betrekking; met een Marnix van St. Aldegonde, een Guido de Bray voerde hij correspondentie. Van zijne geleerdheid getuigt zijn arbeid aan de vertaling van het N. Test. door Utenhove. Maar vooral moet de nadruk vallen op zijn beginselvastheid en onverschrokkenheid om te staan voor zijn geloof. Afgezien van zijn aandeel in het werk van Utenhove zijn geen geschriften van hem bekend. Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - D. Gerdes, Hist. renov. Euang. T. III, p. 235 sqq. - Dez. Scrinium Antiq, T.V. Part. 1, p. 171-179. - E. Meiners, Oostvrieschl. Kerkel. Geschied. I, blz. 361, 362, 375, 379, 386 v.v., 397, 398; II, blz. 29 v.v. - H.H. Brucherus, Geschied. v.d. Opkomst der Kerkherv. in de Prov. Groningen tot aan het jaar 1594, blz. 128, 129. - Werken der Marnix-Vereen. (reg.). - A. Kuyper, De Hollandsche Gemeente te Londen (in 1570/1), blz. 138, 139 in ‘Vóór Driehonderd jaren. Bladen uit onze geschiedenis’ (2de jrg., blz. 137-168). - Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk. II, blz. 176; Aanteek., blz. 94. - J.W. te Water, Kort Verhaal der Reform. in Zeeland, blz. 15, 16. - A. 's Gravezande, Twee Hond. Jar. Gedacht. v.h. Eerste Syn. der Ned. Kerken ond. h. Kruis, blz. 42, 43, 48, 171. - F. Pyper, Jan Utenhove, enz. (reg.). - A.A. van Schelven, De Nederd. Vluchtelingenkerken der XVIe eeuw enz. (reg. en Bijl. no. 28.) - Dez. in ‘Nieuw Ned. Biogr. Woordenb.’ (red. Dr. Molhuysen en Prof. Dr. Blok). I kol., 704, 705. - M. Woudstra, De Holl. Vreemdel. gem. te Londen, blz. 24, 148. - F. de Schickler, Les Eglises du Refuge en Angleterre, T. premier, p. 71. - Hessels, Ecclesiae Lond.-Bat. Archiv. (reg.). - Kist en Royaards, Archief v. Kerkel. Geschied. inzond. v. Ned. VI, blz. 62, 66, 110, 119, 150; Ned. Archief v. Kerkel. Gesch. IV, blz. 294. - | |
[pagina 430]
| |
A.A.v. Schelven, Petrus Delenus en Albertus Hardenberg, in ‘Ned. Arch. voor Kerkgesch.’ N. Serie. VIII (1911), blz. 74-80. - L.A. van Langeraad, Guido de Bray enz., blz. 114. - Alb. Elkan, Philipp Marnix v. St.-Aldegonde. Th. I, S. 111, 130. - F.L. Rutgers, Calvyns invloed op de Reformatie in de Nederl., voor zooveel die door hemzelven is uitgeoefend, blz. 143. - H.H. Kuyper, De Opleiding t.d. Dienst des Woords bij de Geref. Eerste Dl. (Inl.-Geschied.), blz. 298, 299. - J.H. Gerretsen, Micronius enz., blz. 66. - Publications Huguenot Society X. Part. I. 201 etc. 278 etc. - Geschied. der Chr. kerk in Tafereelen. IV, blz. 332. - Is. le Long, Boek-Zaal der Nederd. Bybels. (Amst. 1732), blz. 709. - J. Reitsma, Gesch. v.d. Herv. en de Herv. Kerk der Nederl. (3de dr. bew. d. Dr. L.A. v. Langeraad en F. Reitsma), blz. 262. |
|