Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Wouter Delenus]Delenus (Deleen, Deloenus, Delaenus of van Delen) (Wouter, Walter of Gualterus) was volgens de meest aannemelijke opvatting geboortig uit Alkmaar. In 1525 al voor de Hervorming gewonnen, moet hij zich een tijdlang opgehouden hebben in Brabant, waarop ook zijn omgang met Henricus Agylaeus, den leider der Reformatie te 's Hertogenbosch wijst. Omstreeks 1540 zou hij volgens verschillende schrijvers te Middelburg hebben vertoefd en daar door zijne prediking in besloten conventikelen velen gewonnen voor de zaak en beginselen der Hervorming, zoodat hij genoemd zou kunnen worden zoo niet de eerste, dan toch een der eerste predikers in Zeeland in reformatorischen geest. Ook zou zich in 1545 als vrucht van zijn optreden te Brugge daar ter stede een kleine gemeente gevormd hebben, na zijn vertrek wel weer geslonken, doch later opnieuw opgebloeid. Hoe dit zij, blijkens titelblad en voorrede van zijn hierna te noemen vertaling van het N. Test., woonde hij reeds in Dec. 1739 te Londen en was daar ‘biblioscopus regis’ (waaronder sommigen verstaan bibliothecaris, anderen censor librorum). In elk geval was hij nauw betrokken bij de stichting der Nederlandsche Vluchtelingengemeente te Londen, die de kroon was op à Lasco's arbeid. In 1550 kwam zij tot stand op den grondslag van het zuivere presbyterianisme. Naast Marten Micron werd W. Delenus door het koninklijk diploom als voorganger aangewezen en de Austinfriar-kerk, die haar door den jongen koning Eduard VI beschikbaar was gesteld voor den dienst des Woords, in gebruik genomenGa naar voetnoot1). Een paar jaren na den aanvang zijner bediening te Londen gaf Delenus' optreden aanleiding tot een geschil. In 1553 zag het licht een tweede druk van den door Utenhove te Londen in het Nederduitsch vertaalde Emder Catechismus, door à Lasco en zijne mededienaren voor de gemeente te Emden in 1546 opgesteld. Aan dien tweeden druk was een uitbreiding toegevoegd van vraag en antwoord 152; zeven vragen waren er bijgevoegd, alle in verband met de ‘nederdaling ter helle’. Het was weder Delenus, die daartoe aanleiding zal hebben gegeven. Kort te voren had hij ten aanzien van een drietal punten oneenigheid doen ontstaan. Hij had n.l. geijverd tegen de toelating van doopgetuigen, de kniebuiging aan het Avondmaal | ||
[pagina 425]
| ||
superstitieus genoemd, en verklaard dat het artikel over de ‘descensus ad inferos’ uit de belijdenis behoorde te worden geschrapt. Met zijn meeningen in deze was hij voor den dag gekomen zonder er te voren zijne mededienaren ook maar in het minst van in kennis te hebben gesteld. Daarop namen deze de zaak in behandeling; en het kwam zoover dat Delenus na breede discussie erkende dat hij gedwaald had door iets te leeren in strijd met Gods Woord. Wel toonde hij over de schuldbelijdenis spoedig weer berouw, maar op den duur schijnt hij er zich bij te bebben neergelegd; van de quaestie wordt verder geen melding meer gemaakt. Weldra verliet Delenus Engeland. In 1553 reeds stierf koning Eduard VI. Hij werd opgevolgd door de ‘bloedige’ Maria, wier regeering aanleiding gaf dat vele leden van de Londensche gemeente elders een wijkplaats zochten. Tot de laatsten, die wegtogen behoorden Walter en zijn zoon Petrus Delenus, die hem tevoren reeds in zijne bediening zal hebben bijgestaan. Ongeveer met Paschen kwamen ze met plm. 32 leden der gemeente, die onder hunne leiding stonden, te Hamburg aan; maar evenals voor de vroegere vluchtelingen hield de magistraat ook voor hen de poorten der stad gesloten. Zoo moesten ze dan elders een goed heenkomen zoeken. Daartoe begaven zij zich naar Emden. Hier werden ze door de Gravin-Weduwe Anna van Oldenburg gastvrij ontvangen. Wouter Delenus voorzag er in zijn levensonderhoud door het geven van openbare lessen in de Grieksche taal ten nutte van de a.s. predikanten der Kruisgemeenten. Hij bleef te Emden tot na den dood van Maria (1558) hare Protestantsche zuster Elisabeth den troon had bestegen, waardoor Engeland ten tweeden male voor velen een toevluchtsoord werd. Ook Delenus keerde er terug in den loop van 1559, waar hij toen echter vermoedelijk wegens lichaamszwakte het predikambt niet meer schijnt te hebben vervuld. In 1563 zou hij overleden zijn aan de pest, die ook aan het leven van zijn zoon een einde maakte. Zijne weduwe overleefde hem tot kort na 1569. Naast de gestalte van een à Lasco treedt die van W. Delenus eenigszins op den achtergrond. Toch was hij een man van bijzondere bekwaamheid, door Utenhove genoemdGa naar voetnoot1) ‘vir trium linguarum undiquaque doctissimus’. Blijk niet alleen van zijn taalkennis, maar ook van zijn critischen geest en van zijne liefde voor de Schrift gaf hij door zijn uitgave van het N. Testament in het Latijn, waarin hij op meer dan 600 plaatsen de Vulgata naar de oudste Grieksche handschriften verbeterde. Het werk was opgedragen aan Hendrik VIII bij gelegenheid van diens huwelijk. Toen in 1556 een door Utenhove met medewerking van Van Wingen bewerkte nieuwe vertaling van het N. Testament voltooid was, overzagen beide het werk nog eens met W. Delenus en ook voor een beoogde tweede uitgave, die Utenhove echter niet heeft mogen bezorgen, werden wederom aan de beide Delenussen e.a. hunne opmerkingen gevraagd. Toen Utenhove zich in het volgende jaar met à Lasco in Polen bevond, schijnt hij verzocht te hebben of W. Delenus en van Wingen bereid waren hem derwaarts te volgen, wanneer dit voor de zaak der Hervorming noodig mocht blijken.Ga naar voetnoot2) | ||
[pagina 426]
| ||
W. Delenus' bekwaamheid, ook in het HebreeuwschGa naar voetnoot1) kwam niet het minst uit in de openbare lessen, door hem in het Latijn te Londen gegeven over het O. Testament, terwijl à Lasco het N. Testament behandelde. Deze instelling was in den eersten tijd der Reformatie noodig gebleken, omdat men in de Roomsche Kerk niets over en uit de Schrift had geleerd. Door à Lasco was de regeling van Zwingli uit Zürich overgenomen, maar er o.a. uit weggelaten de verklaring der Schrift in de oorspronkelijke talen, die vervangen werd door de gewone predikatie in de moedertaal. Dat meer academisch deel van Zwingli's regeling werd door à Lasco weer in eere hersteld door bedoelde bijzondere instelling, een soort van ‘wetenschappelijke profetie’Ga naar voetnoot2), die echter niet lang in leven bleef; in den herfst van 1552 althans eindigden de lessen van à Lasco, vermoedelijk ook wel die van Delenus; en in de tweede periode der gemeente werden ze ondanks een daartoe aangewende poging niet meer hersteld. De kennis van W. Delenus kwam ook ten goede aan zijn zoon Petrus, zoodat deze, vooral door zijn vader onderricht, in 1556 anderen geleerden bij de vertaling van het N. Test. steun kon bieden. (Zie art. Petr. Delenus.) Ook om zijn godsvrucht stond W. Delenus hoog aangeschreven. Niet zonder reden is hij genoemd ‘een allergodvruchtigst en hoog geleerd man, die in zijne dagen wegens zijne zeldzame geleerdheid en ijver, boven anderen was te schatten, en die, zoo hij geleefd had tot de tijden der grootste Nederlandsche beroerten (want voor derzelver begin is hij gestorven te Londen, alwaar hij het Predikampt veele jaaren had bediend) met zijn Nestors, of zeer wijzen en voorzichtigen raad, de goede zaak zoude hebben konnen behulpzaam zijn.’ (Schoock a.w., p. 451, 452; vgl. J.W. te Water t.a.p.) Zijn uitgave van het N. Test. in 1540 droeg tot titel:
Bovendien gaf hij uit een vertaling der 26 boeken van Johannes Sleidanus' De Religionis Statu: Waerachtige Beschriuinge Hoe dattet met de Religie gestaen heeft; Ende oock met de gemeyne welvaert onder Keyser Carola de vijfste. Z. adr. 1558. 4o. (Een latere druk verscheen in 1584. 4o.)
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Glasius a.w.i.v. - Mart. Schoockius, Liber de Bonis vulgo Ecclesiasticis dictis etc. III, p. 451 sqq., 465, 494 sqq. - A. Paauw, Europa's Lutherdom, blz. 305. - H. Putman, Londens Tweemalige Nederd. Psalm-verwisseling, blz. 160. - D. Gerdes, Historia Renov. Euang. in Belg., p. 44, | ||
[pagina 427]
| ||
228, 230, 234, 238 sqq. - Id., Scrinium Antiquarium, T. IV, part. I, p. 468. - Hessels, Ecclesiae Lond.-Bat. Archiv. (reg.) - G. Brandt, Hist. der Reform. I, blz. 92. - Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk. I, blz. 155; II, Aanteek. blz. 102 - J.G. de Hoop Scheffer, Geschied. der Kerkherv. in Nederl. v. haar ontstaan tot 1531, blz. 512. - Kist en Royaards, Archief v. Kerkel. Gesch. inzond. van Nederl. V, blz. 387; VI, blz. 48, 83; Ned. Arch. v. Kerkel. Gesch. IV, blz. 295. - A. 's Gravezande, Twee Honderdjarige Gedachtenis van het Eerste Synode der Nederl. Kerken ond. het Kruis, blz. 39, 42, 48, 49, 171. - F. Pijper, Jan Utenhove, zijn leven en zijne werken. (reg.) - M. Woudstra, De Holl. Vreemdelingen-gemeenten te Londen, gedur. de eerste jaren van haar bestaan, blz. 13, 403, 44, 134, 139, 148. - A.A. van Schelven, De Nederd. Vluchtelingenkerken der XVIe eeuw in Engeland en Duitschland in hunne beteekenis voor de Reformatie in de Nederl. (Reg. en Bijl. No. 4.) - Dez., in ‘Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek’ (red. Dr. Molhuysen en Prof. Dr. Blok), I, kol. 703, 704. - L.A. van Langeraad, Guido de Bray. Zijn leven en werken, blz. 13. - Werken der Marnix-Vereeniging, S. I, Dl. I, 59; S. III, Dl. I, 17. - J.W. te Water, Kort Verhaal der Reform. van Zeeland, blz. 15-17. - W. te Water, Tweede Eeuw-Getyde v.d. Geloofsbelijd. der Geref. Kerken, blz. 29. - E. Meiners, Oostvrieschlandts Kerkel. Geschied. I, blz. 384; II, blz. 30. - W.P.C. Knuttel, Nederl. Bibliogr. v. Kerkgesch., 300b, 301a. - J.H. Gerretsen, Micronius. Zijn leven, zijn werken, zijn geestesrichting, blz. 12, 22. - H.H. Kuyper, De Opleiding tot den Dienst des Woords bij de Gereformeerden. Eerste Dl. (Inleid. Geschied.), blz. 298. - Is. Le Long, Boek-Zaal der Nederd. Bybels (Amst. 1732), blz. 709. - J. Reitsma, Geschied. v.d. Hervorming en de Herv. kerk der Nederl., (3de, bijgewerkte en vermeerd. dr. bew. door Dr. L.A. van Langeraad en F. Reitsma), blz. 257, 258. |
|