| |
[Lambert Daneau]
Daneau (d'Aneau) (Danaeus) (Lambert) was Franschman van geboorte, gesproten uit een aanzienlijk Roomsch geslacht, maar verdient onder de Protestantsche vaderlanders vermelding, omdat hij ook hier vertoefd en zijn invloedrijk licht heeft laten schijnen.
Omstreeks 1530 geboren te Beaugency-sur-Loire ontving hij voorbereidend onderwijs te Orleans, en werd daarna gezonden naar Parijs, vanwaar hij na vijf à zesjarige studie, in 1552 naar Orleans terugkeerde. Hier genoot hij van 1553-1557 onderwijs van Anne du Bourg. Tot tweemalen toe dong hij er vruchteloos mede naar vacante professorale leerstoelen. Zijne studiën voltooide hij te Bourges, waar hij den 8sten Januari 1559 den graad verwierf van Doctor in de Rechten. Aldaar vernam hij ook dat zijn vroegere leermeester Anne du Bourg, die den beginselen der Reformatie was toegedaan, den marteldood had ondergaan. Deze gebeurtenis drong
| |
| |
hem er toe openlijk voor de Reformatie te kiezen, waarvoor hij een der voorname kampioenen is geworden.
Van het begin van 1560 vertoefde hij weder te Orleans. Maar omstreeks Maart van datzelfde jaar vertrok hij naar Genève, om er de Reformatie beter te leeren kennen. Het verblijf daar werkte nog meer uit: onder invloed van Calvijns voorlezingen ging hij over tot de studie der Theologie. Van 1561 tot 1572 diende hij als predikant de vrij aanzienlijke gemeente te Gien nabij Orleans. In die jaren is hij volgens eigen getuigenis ‘meer dan zevenmaal verjaagd, teruggeroepen, veroordeeld, vrijgesproken, zwervende’ geweest. De St.-Bartholomeusnacht deed met anderen ook Daneau, met achterlating van zijn bibliotheek en zijn fortuin, de wijk nemen naar Genève, hoewel hij ook daarna nog enkele malen te Gien is geweest.
Eerst bediende hij toen achtereenvolgens twee gemeenten nabij Genève. In 1574 werd hij predikant en hoogleeraar te Genève zelf, waar hij in het bijzonder bevriend was met Th. de Beza.
Inmiddels sloegen Curatoren der Leidsche Hoogeschool op hem het oog. Na een vergeefsche poging twee jaren te voren waagden zij er in 1581 andermaal een, ditmaal met gunstig gevolg. Beza's invloed, dien zij daarbij te hulp riepen, werkte ditmaal mee om Daneau tot aannemen te bewegen, hoezeer ook eerstgenoemde zijn heengaan beschouwde als een offer voor zichzelf en voor de Universiteit te Genève. Zijne benoeming werd hem overgebracht tegelijk met een geschenk in goudstukken namens de Curatoren uit erkentelijkheid voor het feit dat hij een zijner vele werken, in 1580 verschenen, had opgedragen aan Burgemeesters van Leiden. Toentertijd was een buitengewoon hoogleeraar, Hubertus Sturm, aldaar belast met het onderwijs in de Theologie.
Nadat hem den 16den Januari kosteloos het burgerschap van Genève was geschonken gaf de Magistraat dier stad aan Daneau den 8sten Februari 1581 zijn dimissie, en den 13den Maart d.a.v. kwam hij met zijn gezin te Leiden. Hier werd hij tevens predikant bij de Waalsche gemeente.
Zijn verblijf te Leiden is echter van korten duur geweest. Reden hiervan was vooral een geschil, waarin hij gewikkeld werd met de Stedelijke Regeering en den Leidschen predikant Caspar Coolhaas betreffende het recht der verkiezing van ouderlingen en diakenen; de Magistraat voelde zich in dit opzicht door Daneau miskend; straks nam dit geschil breeder omvang aan, en ging het over het wezen der Kerk zelf en het recht der Overheid tegenover haar. Onder invloed van wat hij te Genève gezien en gehoord had, duldde hij geenerlei inmenging van de Overheid in de godsdienstige aangelegenheden der Kerk.
Daar Daneau bij de studenten een man van gezag was, kozen deze zijn partij tegenover Coolhaas, en uit hun midden werd tegen een van diens ambtgenooten, van Brakel, een beschuldiging wegens onrechtzinnigheid bij den Kerkeraad ingediend. Schotschriften verschenen in menigte. De geheele Hoogeschool werd in den twist gemengd. De Overheid nam het voor Coolhaas op en diende tegen de studenten een aanklacht in bij Rector en Senaat der Academie. Daneau trad daarentegen voor hen in de bres en bood aan, in tegenwoordigheid van den Frins en de Staten Coolhaas' onrechtzinnigheid uit diens geschriften aan te wijzen. Op de Nationale Synode te Middelburg (1581) behoorden Daneau niet alleen onder de aanwezigen, maar zijn optreden oefende ook invloed op hare besluiten en hij bracht er volgens zijn eigen
| |
| |
getuigenis zijn tegenstander tot zwijgen. Coolhaas werd door de Synode in het ongelijk gesteld en in 1582 door de Synode van Haarlem afgezet.
Intusschen liep de maat voor Daneau over. De Magistraat beklaagde zich bij monde eener commissie uit zijn midden bij den Senaat over zijn optreden, dat zij vergeleek met een nieuwe Inquisitie, waaraan men zich nimmer zou onderwerpen.
Diep verontwaardigd diende Daneau eind Februari 1582 zijn ontslag als hoogleeraar in. Hoe gaarne de Prins hem voor de deerlijk geschokte Universiteit had behouden bleek wel uit zijn gezegde: ‘Daneao absente Theologicam scholam desertam fore’. Maar het mocht niet baten. Het besluit stond vast, en in Mei vertrok hij van Leiden.
In 1582 was hij ook in conflict geraakt met Coornhert over een anoniem geschrift ‘Van de uterlicke Kercke Godts’, door Daneau aan Coornhert toegeschreven, omdat daarachter een brief van laatstgenoemde (buiten diens weten) geplaatst was. (Zie hieronder bij Sepp, Drie Ev. dienaren enz. t.a.p. en Het Protest. Vaderland, i.v. Coornhert.)
Na zijn vertrek uit Leiden wist men Daneau op weg naar Frankrijk te Gent over te halen, om in die stad het predikambt te aanvaarden en tevens het hoogleeraarschap aan het pas opgerichte Athanaeum.
Maar een jaar later reeds verliet hij ook deze stad, en daarmee de Nederlanden, om er nooit weder te keeren.
In Frankrijk was hij vervolgens Hoogleeraar aan de Universiteit te Orthez, bij wier verplaatsing hij medeging naar Lescar (1591). Ten slotte diende hij van af 1593 de Gemeente te Castres als predikant en doceerde er aan de Theologische School. Den 11den Nov. 1595 overleed hij. Hoewel hij niet op één lijn kan geplaatst worden met een Calvijn, een Beza, tot wier leerlingen hij het zich een eere rekende te behooren, staat hij toch vooraan onder de theologen van den tweeden rang. Man van stoere werkkracht en ijver was hij tevens een logisch denkend, min of meer scholastisch redeneerend theoloog. Calvinistisch was hij in alles: in zijn religieuze, zijn dogmatische, zijn kerkrechtelijke, zijn politieke beschouwingen. Uit zijn optreden sprak een vast geloof en vrome zin. Zwak van lichaam, gelijk ook zijn beeltenis uitwijst, was hij sterk van geest. Hij stond zijn man en vreesde geen consequentie, waarbij hij niemand ontzag. Van heftigheid en scherpheid hebben zijn vele vijanden hem niet altijd zonder reden beschuldigd.
Johannes Fontanus noemde hem in een brief aan den Graaf Jan van Nassau (zie Gr. v. Prinsterer, Arch. etc. hieronder) den voornaamsten theoloog van deze landen. Voor de Ethiek heeft Danaeus een veel geroemd handboek gegeven in zijn Ethices Christianae libri tres, waarin hij er zich echter evenmin als zijn voorgangers uit de dagen der Reformatie vrij van hield de opvatting van het zedelijk leven en de juiste begrippen van de onderscheiden deugden uit de Heidensche wijsgeeren, zooals Aristoteles te putten. Hij behandelde de plichtenleer naar den Decaloog. Vooral hierdoor heeft hij beteekenis, dat hij het eerst de Ethiek afzonderlijk behandeld heeft.
Daneau is tweemaal gehuwd geweest. (Een zijner zonen, Josias, liet een zoon na: Lambert D., Theol. Doctor, die als predikant verschillende gemeenten in Frankrijk heeft gediend, en later na de herroeping van het Edict van Nantes naar Leeuwarden gevlucht en aldaar in 1699 overleden is). Zijn portret vindt men bij Borgeaud (zie onder Litteratuur), vgl. ook Fr. Muller, Beschrijvende Catalogus van 7000 Portretten
| |
| |
No. 1234-1236, en Catalogue de la Biblioth. Wallonne, deposée à Leyde, 4e suppl. p. 98.
De werken van L. Daneau, meer dan zeventig in aantal, vindt men omschreven bij P. de Félice Lambert Daneau (zie ond. Litteratuur), p. 149-252, en bij L.D. Petit, Bibliographische Lijst der werken van de Leidsche Hoogleeraren, blz. 14-33.
Verschillende van zijne werken zijn vertaald in het Duitsch of Engelsch, sommige ook in het Hollandsch. Onder zijne geschriften zijn commentaren op verschillende Bijbelboeken.
Tot zijne standaardwerken behooren:
Ethices Christianae libri tres. - In quibus de veris humanarum actionum principiis agitur: atque etiam Legis Divinae sive Decalogi explicatio, illiusque cum scriptis Scholasticorum, Jure naturali sive Philosophico, Civili Romanorum, et Canonico collectio continetur, Praeterea virtutum, et vitiorum, quae passim vel in Sacra Scriptura, vel alibi occurrunt quaeque ad singula Legis Divinae praecepta revocantur, definitiones. - Accessit operi Index locupletissimus et utilissimus. - Genevae, 1577. 8o. De 7de editie verscheen in 1640. |
|
Lamberti Danaei Opuscula omnia Theologica, ab ipso authore recognita, et in tres classes divisa. - Quid autem in singulis classibus contineatur, ea quae Epistolam dedicatoriam sequitur pagina indicabit. Accesserunt operi Indices duo locupletissimi quorum prior rerum et verborum insignium: posterior locorum S. Scripturae ab Authore explanatorum Elenchum continet. Genevae, 1583. In fol. |
|
2de ed. onder den titel: Lamberti Danaei, In Academia Lugduno-Batava SS. Theologiae Professoris olim celeberrimi, Opuscula omnia prout ab ipso authore recensita ac recognita fuerunt. Opus in tres classes, etc. Genevae, 1654. In fol. Opdracht do 1 Aug. 1583. Orthesianae Academiae in ditione Sereniss. Regis Navarrae. (1625 bladz.) Verdeeld in didactische, exegetische en polemische werken. |
|
Compendium sacrae Theologiae seu erotemata Theologica, in quibus totius verae Theologicae Christianae summa breviter comprehensa est. Ad Ecclesiam Evangelicam Monspeliensem. Monspelii, 1595. 4o. |
Litteratuur: v.d. Aa, a.w.i.v. - Kok, Vaderl. Woordenb. XI. i.v. - Realencyklopädie für Prot. Theol. u. Kirche. 3te Aufl. 4. (Art. van G. Bonet Maury). - Jöcher, Gelehrten-Lexicon, III, S. 18. - P. de Félice, Lambert Daneau (de Beaugency-sur-Loire) Pasteur et Professeur en Théologie 1530-1595. Sa Vie, Ses Ouvrages, Ses Lettres inédites, Paris, 1882. - Ch. Borgeaud, Histoire de l'Université de Genève. L'Académie de Calvin. Genève. 1900, p. 52, 57, 123, 124s, 127, 132n, 164n, 221-232. - M. Adami, Vitae exter. Praestantium aliquot Theologorum Elogia per J. Verheyden. - P. Burman, Sylloge Epist. T.I., p. 31, 88. - W.N. du Rieu, Lambert Daneau à Leyde. Notice Historique à l'occasion du 300e Anniver. saire de la Fondation de la Communauté Wallonne de Leyde le 26 Mars 1581. Leyde 1881. (Zie: Bulletin de la Commission de l'histoire des Egl. Wall., I, 69 s., 292 s. - Meursius, Athenae Batavae, p. 127-129. - Nicéron, Mémoires T. XXVII, p. 21-36. - W. te Water, Historie der Herv. Kerke te Gent, blz. 133-135, en Aanhangsel daarop van diens zoon J.W. te Water, blz. 30, 31. - Soermans, Acad. Register, blz. 32. - Schotel, De Academie te Leiden in de 16e, 17e en 18e eeuw, blz. 20, 68, 69, 246. - Siegenbeek, Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool, I. blz. 34, 35; II. Toev. en Bijl.
| |
| |
blz. 62, 63. - Ypey, Geschied. v.d. Kristlijke Kerk in de Achttiende Eeuw, dl. VIII, blz. 296. - Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum, II. no. 189, § 5. - M.M. Haag, La France Protestante, VII p. 192 suiv. - Paul Frédéricq, L'Enseignement public des Calvinistes à Gand (in ‘Travaux du Cours pratique d'histoire nationale’ 1er fasc.) p. 78-82. - D.F. Poujol, Histoire et Influence des Eglises Wallonnes dans les Pays-Bas, (Utr. 1902), p. 63, 64, 82, 108, 132. - Kist en Royaards, Ned. Archief v. Kerkel. Gesch., IV. 190 dezelfden, Archief v. Kerk. Gesch., IX. 522. - Groen v. Prinsterer, Archives ou Correspondance Inédite de la Maison d'Orange-Nassau, VIII, 114. - Sepp, Het Godgeleerd Onderwijs in Ned. gedur. de 16e en 17e eeuw, I. blz. 43, 57 v.v., II. blz. 398 v.v. - Sepp, Drie Evangeliedienaren uit den tijd der Hervorming, blz. 129 v.v., 141, 142, 144 v.v. - Van Proosdij, Theodorus Beza, Medearbeider en Opvolger van Calvijn, blz. 132, 133 en Bijlagen blz. 334-336; II, A, B.C. - Reitsma, Geschied. v.d. Herv. en de Herv. Kerk der Nederl., blz. 139, 152. - Reitsma en van Veen, Acta der Prov. en Part. Syn. I. 93, 103, 111; II. 227. - Catalogue de la Bibliothèque Wallonne, déposée à Leyde, I. 69; 2me suppl. p. 3, 5, 74; 4me suppl. p. 85. - Knuttel, Catalogus v.d. Pamflettenverzameling berust. in de Kon. Bibl. No. 671, 2081. - Trigland, Kerkelycke Geschiedenissen, blz. 183. -Studiën und Kritiken, 1850. S. 22 flg. - Hartog, Geschied. v.d. Predikkunde, 2de dr. blz. 33. - Knappert,
Geschied. v.d. Nederl. Herv. Kerk gedur. de 16e en 17e eeuw, blz. 30, 90, 100, 190. - A.A. van Schelven, art. Danaeus, in: Molhuysen en Blok, Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek en in Ned. Archief v. Kerkgesch. (red. Dr. F. Pijper) N. Serie, VIII, 194, 199. - J.D. de Lind van Wijngaarden, Ant. Walaeus, blz. 172, 185. - J. Hania, Wernerus Helmichius, blz. 302. - Werken der Marnix-Vereeniging S. III, Dl. IV, blz. 26, 31 v.v. - H.Q. Janssen, Catalog. v.h. Oud-Synod. Archief, blz. 51, III. Z.-Holl. 35, II. 59. - P.J. Muller, Handboek der Dogmatiek, blz. 22, 62. - A. Kuyper, E Voto Dordraceno, III, 351. - H. Heppe, Christelijke Ethiek (uitg. A. Kuhnert, vert. Dr. J.H. Gunning JHz.) blz. 35. - L. Lemme, Christelijke Ethiek (form. bewerk. v. Dr. G. Vellinga), blz. 735, 874. - K. Dijk, De Strijd over Infra- en Supralapsarisme in de Geref. Kerken v. Ned., blz. 59. - J.J. van Baarsel, William Perkins, eene bijdrage tot de kennis der religieuse ontwikkeling in Engeland ten tijde van Koningin Elisabeth, blz. 172, 205. - Catalogus van Boeken in Noord-Nederland verschenen van den vroegsten tijd tot op heden (uitg. v.d. ‘Vereen. t. bevord. v.d. belangen des boekhandels’), IV, 91, 164. - W.P.C. Knuttel, Balthasar Bekker, de bestrijder van het bijgeloof, blz. 220.
|
|