Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2

[p. 354]

[Didericus ten Dall]

Dall (Didericus ten) geboren te Delft 1719¹⁾, werd in 1742 als student te Leiden ingeschreven en 12 Maart 1747 bevestigd als predikant te Noorden (intreetekst Exod. XXXIII:13-15). Reeds den 13den Augustus 1752, in den ouderdom van nog geen 33 jaren, overleed hij aldaar na kortstondige ziekte. Hij vervaardigde in 1751 een grafschrift met het oog op zijn eigen dood met een ‘Onderrichting’, die hij ‘een tijd lang tot een Spiegel van het Sterven op zijn kamer heeft gehangen’.

Van zijn hand verscheen:

Treur-Galm Op het afsterven van de Hooggeleerde, Godzalige, En nu Zalige Heer de Heer D^os Petrus Gribius, In zijn Eerwaarde leeven Herder en Opziender in de Gemeente van Jezus Christus te Delft. Overleden den 30 October CIƆ IƆ CCXXXIX.

Rouwklagt, uitgeboezemt over den ontijdigen dood van den Hoog Geboore Vorst en Heere W.C.H. Friso, uit 2 Sam. I vs. 19, 20 en 21a, uitgesproken den 24 October 1751, te Noorden. Delft. 1751. 4^o.

Nederland, onder 's Allerhoogstens Zeegen, door de verheffinge van Zijne Doorl. Hoogheid den Heere W.C.H. Friso, in benauwtheid der Tijden aan hetzelve, als eenen Zegen geschonken, uyt veel gevaer verlost, maar door den ontijdigen dood van dien Dierbaeren Vorst in diepen rouw gedompelt, tot Rouwklagen opgewekt. Delft. 1752. 4^o.

Litteratuur: Boekzaal 1746. b. blz. 717; 1747. a. blz. 340; 1752 b. blz. 251, 364, 511, 512. - v.d. Aa, a.w.i.v. - van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boeken I. st. V. - Brans, Kerk-Register v. Z.-Holl. blz. 156. - v. Alphen, N. Kerk. Handb. jrg. 1907. Bijl. Q, blz. 141.

1) In de Boekz. d. G.W. wordt hij Haganus genoemd. Evenwel in het Doopregister aldaar komt zijn naam niet voor. Volgens dat van Delft is aldaar 3 Sept. 1719 in de Nieuwe Kerk gedoopt: Dirck, zoon van Johannes ten Dal en Catrijna van der Heyde; terwijl in het Album Stud. Acad. Lugd. Bat. (kol. 991) achter den naam Diedericus ten Dal vermeld staat: Delphis-Batavus. 22 T.