Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 352]
| ||||||||||||||
[Jacob Cornelisz. van Dalen]Dalen (Jacob Cornelisz. van), in den regel alleen Jacob Cornelisz. genoemd, werd in 1608 te Rotterdam geboren. Hij is bekend in tweeërlei opzicht: als heelkundige en als leeraar bij de Waterlandsche Mennonieten te Amsterdam, een niet ongewone combinatie: de eerste zoogenaamde gestudeerde predikanten der Doopsgezinden waren meestal medicijnmeesters. Velen begonnen zich, ook al bij gebrek aan bezoldiging uit de gemeenten, op de geneeskunde toe te leggen, voor zij het leeraarsambt aanvaardden. Op beiderlei gebied was Jacob Cornelisz. een man van beteekenis. Als chirurg muntte hij uit: twee merkwaardige gevallen van genezing onder zijn leiding zijn door hemzelf beschreven; deze beschrijving verscheen met illustratiën in drukGa naar voetnoot1). Op theologisch gebied is hij bekend door zijn geschil met Joost Hendriksz., Leeraar der Vereen. Vlaamschen Gemeente te Amsterdam, over den dood van Christus. Hijzelf was toentertijd, evenals zijn medestander in dit geschil, Denys van der Schuere, leeraar der Waterlandsche Gemeente te Amsterdam. Het ging over ‘de vraag of de Eeuwige, Eenige, en Eigene Zoone Gods, Jezus Christus, onze Heer, en Zaligmaker, gestorven en dood geweest is daar in, en voor zoo veel Hij van Eeuwigheid met zijnen Vader is geweest, en uit den Vader gebooren?’ Joost Hendriksz., in de meening dat de Waterlandsche leeraars in deze dwaalden, gaf in het licht Eenighe Extracten, zoo uyt den Catechismus, ghesteld door Reynier Wybrantsz., als mede uyt eenige schriften, door Denys van der Schuere, en Jacob Cornelisz, Leeraren in de Gemeente, die men Waterlanders noemt, binnen Amsterdam, handelende van den Persoon Christi; waer uyt blyckt, dat volghens haar gevoelen niet voor ons ghestorven is Die, dewelcke sij selve belijden, Godts Eenighe, Eighen, en ware Sone te zijn, Gestelt in Vraegh, en Antwoord, tot opmerck van den Eenvoudighen. Gedrukt te Amsterdam, 1640. Dat Joost Hendriksz. hiervan de schrijver was, erkende deze zelf in een volgend geschrift van zijn hand. De beide Waterlandsche leeraars geven daarop een verweerschrift uit, een Korte Vertooninghe van de onware beschuldigingen, tegen hen ingebracht (volledige titel hieronder). Daarin verklaren zij: ‘Wij belijden rond en openhartig dat wij Gode verzoent zijn door de dood van de eeuwige Sone Gods, dat wij zijn verlost, ende gereynigt van onze zonden door het bloed van de Sone Gods, die Hem zelven voor ons in de doot heeft overgegeven, ende voor ons geleden in den Vleesche’ (blz. 8). Hierop volgde weer een verdedigingschrift van Joost Hendriksz., getiteld: Nader Bericht van het gene Denys van der Schure, en Jacob Cornelisz segghen in seecker Boecxken, dat zy met kennisse, en toestemmen van haer Mede-Dienaren hebben laten uytgaen, Geintituleert, Corte vertooninge van de onware beschuldigingen, gepleecht in zeker Boecxken zonder naem des Autheurs, Amst. 8o. Hiermede was dit geschil ten einde Jacob Cornelisz. nam ook deel aan de bijeenkomst van talrijke oudsten en leeraren der Vereenigde Duitsche, Friesche en Waterlandsche Gemeenten uit Z.- en N.-Holland, Friesland, Groningen en Emden, in 1647 te Amsterdam gehouden, waar een ‘Vreede-Presentatie’ met bijgevoegd ‘Vreede-spoor voor alle Doopsgezinden’ in 1667 in druk verschenen, 8o) gericht werd tot de ‘Oudsten, Dienaaren, en Broederen der Vereenigde Vlaamsche Gemeente, en aan allen anderen, onder dezelve sorteerende’, den 11en Maart 1649 beantwoord. Hij overleed in of omtrent 1665. | ||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||
Van zijn kanselarbeid in het algemeen en zijn bestraffen van de verkeerdheden van zijn tijd, ook onder de Doopsgezinden in 't bijzonder, getuigen zijn hieronder genoemde predikatiën. In zijn Spiegel der Dischgenooten Christi doet hij acht middelen aan de hand om de Avondmaalsviering onder de Doopsgezinden voortaan meer aan haar doel te doen beantwoorden.
De geschriften door hem als Doopsgezind Leeraar uitgegeven zijn:
Over zijn portretten zie Muller, Beschrijvende Catalogus No. 1138-1140.
Litteratuur: van der Aa, Biogr. Woordenboek i.v. - H. Schijn, Geschied. der Mennoniten II blz. 651, 683. - G. Maatschoen, Aanhangzel, Dienende tot een Vervolg, of Derde deel van de Geschiedenisse der Mennoniten (weleer in het Latijn beschreeven door den Heere Hermannus Schijn, in zijn Eerws. leeven Leeraar der Mennoniten en der Medicijnen Doctor te Amsteldam enz.), blz. 289-320. - Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland I, blz. 282. - Noordbeek en Mourik, Naam-rol der Godgeleerde schrijvers (4de dr.) blz. 290, 354, 467 en Alphab. Register - Catalogus v.d. Bibl. der Vereenigde Doopsgez. te Amsterdam. II blz. 239, 240m, 289. |
|