der familie van Geuns en de nederigheid der oude Doopsgezinden (Doopsgezinde lectuur 1858). Ontwerpreglement voor den kerkeraad eener Doopsgezinde gemeente. (Doopsgez. Bijdragen. 1865). Het eigenaardige der Doopsgezinden, vooral hier te lande. (Doopsgez. Bijdragen 1873). - De legende van Aardenburg (Id. 1885).
Maar niet alleen dat Cramer de geschiedenis der Doopsgezinden van den ouden dag beoefende, hij had ook een open oog voor de kerkgeschiedenis in het algemeen, blijkens wat hij schreef in den Recensent der Recensenten van 1849, in een recensie van Neander's geschiedenis der chr. kerk, vertaald door Mauve. - De geschiedenis der Christelijke kerk was voor hem “een sprekend bewijs van de goddelijke kracht des christendoms, als een leerschool der christelijke ondervinding, als eene stem der eeuwen, om allen die hooren willen, te stichten, te leeren en te waarschuwen.” Het laatste werk van eenigen omvang, 't welk Cramer leverde, was de vertaling van Eber's boek, Van Gosen naar Sinaï (Enschedé, 1878).
Nutsman was hij van den echten stempel, en ofschoon er geen ernstig vraagstuk op algemeen maatschappelijk of staatkundig gebied zich voordeed, of het wekte zijn belangstelling, zoo heeft hij zich met politiek als zoodanig niet ingelaten. Slechts over ééne quaestie, die eene politieke geworden, hem in verband met studie en ontwikkeling zeer nabij lag, heeft hij zich openlijk uitgelaten, de schoolquaestie namelijk.’ - In verband hiermee schreef hij in 1858 in de Godgeleerde Bijdragen: De lagere scholen met betrekking tot den godsdienst. ‘Als ideaal zweefde hem een school voor den geest, waarop een soort van Christendom boven geloofsverdeeldheid den kinderen zou worden ingeprent, maar aangezien de werkelijkheid hem slechts een neutrale bood, legde hij zich daarbij neer, liever dan meê te doen met hen, die de school tot een draagster hunner leer zouden willen maken.’ In hetzelfde tijdschrift van Jan. 1867 zag van hem een studie het licht: Recensie van E. de Lavelye's; Het volksonderwijs in de XIXe eeuw (vertaald door Enklaar).
Zoo er echter één gebied is geweest, waarop Cramer zich verdienstelijk heeft gemaakt, dan vooral is het geweest op dat der arm verzorging. Zoo riep hij te Middelburg in het leven: ‘Loon en Werk’, eene inrichting, die armoe moest voorkomen door een eerlijk stuk brood te laten verdienen door wie 't wilde, maar het uit gebrek aan werk niet kon. In 1837 schreef hij in de Vaderl. Letteroefeningen een belangrijk bericht: over de Stichting van Amalia Sieveking te Hamburg en de ideën over armenverpleging, daarin ontwikkeld, zette hij in 1839 praktisch om, door de stichting der ‘Vereeniging tot het bezoeken van armen’. ‘Zooals hij het opvatte mocht het een volmaakte armenzorg genoemd worden.’ Hij noemde zelfs dit werk, een werk van inwendige zending. En verbazend veel goeds heeft hij op het terrein der armverzorging en wat daarmede in verband staat, gewrocht. Toen hij stierf, ging met hem een braaf en rechtschapen mensch weg. ‘Zijn practisch Christendom in Menno's school tot een levendwekkende kracht geworden, heeft zijn blik verruimd ver over de grenzen van zijn broederschap heen’. De wetenschap had hij lief, classiek gevormd als hij was, om de praktijk. Zijn bijbelsch standpunt mocht menig jongere van jaren verouderd toeschijnen, hij zelf behooren tot een geslacht dat voor ons is voorbijgegaan - wat er eeuwig waars en nieuws blijft in zijn optreden, in zijn werken en streven, is de praktische geest, waarvan hij altijd en overal getuigde in woord en in werk’. Belang bleef hij stellen in alles, tot op hoogen leeftijd.
In menig opzicht zijn tijd vooruit, heeft hij nooit zijn persoonlijkheid op den