den 7den Juni 1745 (2den Pinksterdag) preekte hij zijn afscheid naar aanleiding van Handel. 18:19b-21.
Na zijn aankomst in Z. Afrika, werd hij den 28sten Juli 1746 aangesteld tot permanent predikant, en als hij den 1sten Augustus daaraanvolgende, ‘door twee gecommitteerde leeden in kerkenraede geintroduceert en verwellekomt was,’ deed hij den 7den Augustus zijn intree, sprekende bij deze gelegenheid over-Zacharias 8:13.
Wegens zijn aanstootelijk levensgedrag werd hij geschorst en vóór den 14den April 1751 was hij gestorven. In een schrijven aan de classis Amsterdam van dien datum heet het o.a.: ‘Wij verzeekeren UwelEw. dat bij aldien hij door den dood niet was verhinderd geweest’ enz.
Uit alles wat we met betrekking tot zijn verblijf aan de Kaap weten, blijkt, dat hij een zeer onzedelijk leven heeft geleid en dat de kerkelijke autoriteiten heel wat met hem hebben te stellen gehad.
Van hem zag het licht te 's Gravenhage in 1736 in 4o bij den uitgever Frederik Boucquet: Paulus afscheidt van de kerke van Efezen, vertoont in een Afscheidts Leerreden over Eph. VI:23, 24, voor de hoogeerw. Christelijke Vergadering van Zuidthollandt, vergadert binnen de stadt Gorinchem, den 13 July 1736 gescheiden. Opgestelt, doch niet uitgesproken door Ruardus Cloppenburg, Gerard zoon, bedienaar van t Heilig Euangelie te Meerkerk.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. III. blz. 487-88. (Uitgebreid). C. Spoelstra, Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederduitsch-Gereformeerde kerken in Zuid-Afrika. Amsterdam-Kaapstad 1906. blz. 214-240.