Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Hendrik Gideon Clemens]Clemens (Hendrik Gideon) werd den 20sten Augustus 1701 geboren te Groningen, waar hij vertoefde tot 1722, toen hij naar Utrecht vertrok om hier zijn theologische studie te voleindigen (cf. Alb. stud. Rh. Traject. col. 124). Den 9den Maart 1723 deed hij in de classis Utrecht het praeparatoir-examen. Ruim 2 jaar later (Juli 1725) werd hij beroepen te ter Aa, alwaar hij, na afgelegd peremptoir-examen (14 Augustus), den 2den Sept. bevestigd werd door den Utrechtschen predikant J.R. Kelderman, met Spreuken XIV:4. Clemens begon zijn loopbaan als predikant met een leerrede over Matth. 24:45-51. Achtereenvolgens vinden we hem werkzaam te Tholen (beroepen Augs. 1727, afscheid te ter Aa 3 Augs., intree 24 Sept. met 2 Cor. IV:5, bevestiger ds. J.v.d. Sterre, predt. te Tholen met Spreuken | |
[pagina 81]
| |
XI:30); te 's Hertogenbosch (ber. Dec. 1737, afscheid te Th. 4 Mei 1738 met Lc. XXI:34-36, bevestigd 18 Mei 1738 door ds. Lucas van Eijbergen met 2 Kon. 8:7, intree-tekst 2 Kon. 8:41). In plaats van Eijbergen werd hij, na diens dood (den 14 Nov. 1738), benoemd tot professor theologiae aan de illustr. school d.t.p., welke waardigheid hij, den 21sten Januari 1739 aanvaardde met het houden eener inaugureele oratie: de idea theologi Jacobea. Dat 's mans verdienste in de wetenschappelijke wereld op prijs gesteld werd, mag worden afgeleid uit het feit, dat hij den 18den Augustus 1753, h.c. werd benoemd tot doctor in de godgeleerdheid door den senaat der Harderwijksche academieGa naar voetnoot1). Als een merkwaardigheid, die voorviel tijdens zijn professoraat lezen we (cf. Boekzaal 1740b blz. 647): ‘Den 29sten November 1740 is hier door D. Ludovicus Krajenhoff Vechelanus Brab. onder voorzitting van den Heer Herman Gideon Clemens, prof. der H. Godtgeleerdtheit in de Illustre school en predikant alhier in het openbaar verdedigt een disputatio theologica de recto usu του Μαμωνα της αδιϰιας, ad Luc. XVI; 9. Hoedanig in het openbaar redetwisten, hier in een reeks van zeer vele jaren niet geschied is.’ Onder een grooten toeloop van menschen en terwijl warme belangstelling getoond werd, vierde Clemens den 18den Mei 1763 zijn 25-jarig ambtsfeest met Gen. 35:2 en 3. Hij stierf den 23sten Februari 1772. Afkeerig van al wat naar ijdelheid zweemde, verlangde hij dat van hem geen biographie zou geplaatst worden in de Boekzaal. Dit is dan ook niet gebeurd, ‘ofschoon men van zijn onvermoeide studiën, van zijne naarstigheid in 't waarnemen van den predikdienst, van zijn iever in het onderwijzen van de jeugt, van zijne vriendelijkheit, verdraagzaamheid en boven al van zijnen Godzaligen wandel, mitsgaders van zijne gelukkige en treffelijke huwelijksalliantiën, veel zouden kunnen zeggen.’ Zijn ambtgenooten Noortberg en J. Mobachius herdachten hem in een lijkrede, de eerste naar aanleiding van Rom. VIII:24 en 25 en de tweede sprekende over Lc. XII:35 en 36 ‘neemende tot een grond van zijn voorafspraak, met toespeeling op deszelfs naam van Clemens, Philipp. IV:3 en van zijne inleiding met zinspeeling op eene van deszelfs voornaamen, Richt. VIII:13.’ Ook Joh. Engelbert Moll, die gedurende de ongesteldheid van Clemens, eenigen tijd den dienst voor hem had waargenomen, hield een preek op zijn nagedachtenis ‘in de publieke Catechisatie over den eersten Zondag, met een zeer gepaste voorafspraak over Jesaja XL:1.’ Vermeld dient nog te worden, dat tusschen Clemens en zijn ambtgenoot Johannes van Alphen, in 1757 een hoogloopende twist ontstond over de leer van het werkverbond. ‘In zake deze leerstellige aangelegenheid stond Clemens aan den kant van Holtius en Comrie, terwijl v. Alphen van hunne beschouwing in dezen niets wilde weten. Door tusschenkomst van de gecommitteerden van den raad van State werd de twist bijgelegd en de beide predikanten gaven elkander de hand van broederschap, de een den anderen voor regtzinnig verklarende. Den 13 van oogst- | |
[pagina 82]
| |
maand des jaars 1758 werd, uit naam der gemelde gecommitteerden, daarvan door de twee andere hervormde predikanten aldaar van de predikstoelen kennis gegeven aan de gemeente.’ Het feit, dat Clemens zich schaarde aan de zijde van Comrie en Holtius, bewijst dat hij tot de beslist orthodoxe partij behoorde. Van hem zag het licht: Dissertatio de labro aeneo a Mose in tabernaculi atrio collocato ad illustrationem Exod. XXX:17-21, XXVIII:8. Traj. ad Rhen. 1725. De geestelijke waakzaamheit tot wijdinge van zorgloosheit en ontvlieding van de oordelen op den dag des Heren. Uit Luc. XXI:34-36 voorgestelt in een afscheidsreden van de gemeente van Tholen den 4 May 1738 en de Rust van Jehovah, de oorspronk van alle zegeningen voor zijn kerk. Uit 2 Kron. VI:41 in een intrede bij de gemeente van 's Hertogenbosch, beschreven den 18den May 1738. 's Bosch 1738.
Heilige verzamelingen, bevattende een verklaring van enige uitgezochte stukken des O. en N. Testaments, ontleedt en volgens den nadruk der spreekwijzen verklaart. Middelburg 1733. (Deze bundel bevat 5 preeken).
Ontleedende verklaring van het evangelie naar de beschrijving van Lucas. Waar in de spreekwijzen, in haren nadruk nagespoort, de waarheden in dezelve opgesloten, aangewezen en tot het oogmerk van den schrijver overgebracht worden .... opgedragen aan hare doorlugtige Hoogheit Maria Louiza geboren Princesse van Hessen-Kassel, princesse Douariere van Oranje enz. enz. 3 dln. 1750-1758 Leiden.
Des Heeren weldadigheid aan Israël in het verwekken der Rigters ter hunner verlossing. Uit Rigteren 11:18 eerste gedeelte, voorgesteld aan de gemeente's Hertogenbosch, bij gelegentheid der plegtige inweying van zijne doorlugtige Hoogheid Willem de vijfde .... 's Bosch 1766.
Nog zag van hem het licht: Het volk des Heeren in tijden van ellende. In 1751 verschenen te Nijmegen onder zijn opzicht uit het Duitsch vertaalde preeken van N.W. Ihringk, 1sten predikant in de hoofdkerk te Cassel. Hij schreef er een voorrede voor. Litteratuur v.d. Aa, ll. dl. III blz. 422-424. (Uitgebreid). Glasius, ll. dl. I. blz. 270. Boekzaal 1772a blz. 337-339. Ypey en Dermout, gesch. der Nederl. Herv. kerk. dl. III. Breda 1824. blz. 496 en 497. |
|