numus Mediatoris erroribus, fidem salutarem non tollentibus, et divina in hisce conspicua gubernatrice in providentia, gedrukt te Utrecht 1763.
Den 16den Maart 1764 werd Clarisse in de classis van Utrecht, na het doen van eene propositie over Joh. VI:67-69, en na te zijn geëxamineerd door Ds. Johannes Tiele, over Psalm II (Hebr.) 2 Cor. XII (Gr.) en ‘voorts over de voornaamste deelen van de h. theologie en de verschilpuncten tusschen ons en die buiten ons zijn’ tot de evangeliebediening toegelaten. 8 dagen later, d.i. den 14den Maart (v.d. Aa, ll. dl. III, blz. 395 geeft verkeerdelijk aan 14 Mei), verdedigde hij, alweer onder voorzitterschap van zijn leermeester Bonnet, een dissertatio philologico-theologica; de mirabili, ecclesiae et reipublicae judaicae praesertim servatoris et apostolorum tempore, conservatione, et finibus a Deo hoc pacto obtinentis.
Slechts weinige weken later, immers den 7den Mei 1764, werd de jonge man, die door zijn kennis bereids een goeden roep van zich had doen uitgaan, beroepen te Amerongen, alwaar hij door Dirk Bresser, predikant te Hagestein, den 15den Juli bevestigd werd, met 1 Cor. III:9. Clarisse begon zijn dienstwerk met een rede, naar aanleiding van Coll. IV:3.
Achtereenvolgens was hij werkzaam te Wageningen (ber. 23 Maart 1767, afsch. 21 Juni, intree 1 Juli), te Schiedam (ber. 8 Sept. 1769, afsch. 5 Nov. en bev. 12 Nov.) en te Amsterdam (ber. 31 Mei 1772, afsch. 13 Sept. bev. 20 Sept.), alwaar hij, na door Ds. P. Broes bevestigd te zijn met Hand. 15:26, den 23 Sept. zijn intree deed, met Rom. I:15. Glasius (cf. ll. dl. I, blz. 251), getuigt van hem: ‘Op al zijne standplaatsen ondervond hij hooge achting en toegenegenheid, terwijl hij zeer gaarne gehoord werd, ja de kerken te Amsterdam wanneer hij optrad, te over met toehoorders waren opgevuld. En zeker verdienden zijne evangelische, practikale, menschkundige, verstandige en uitgewerkte leerredenen, die onderscheiding. Wel scheen hem zijn lichaamsgesteldheid als openbaar leeraar in den weg te staan, maar, hoe zwak ook zijn longen waren, wist hij nogthans voor allen verstaanbaar te spreken. Als bijzonderheid mag vermeld worden, dat hij tot het van buiten leeren zijner predikatien geen langeren tijd behoefde, dan dien hij in het rijtuig doorbragt, dat hem te Amsterdam naar de kerk voerde.’
In 1792 ging Clarisse, om als correspondens van de N.-Holl. synode, de vergadering dier kerkelijke bijeenkomst te Groningen bij te wonen. Met zeer veel lust en opgewektheid toog hij derwaarts, vooral ook om er zijn vele vrienden, die hij d.t.p. had, te zien; maar ook, dewijl hij er den 1sten Oct. 1771 beroepen was, voor welke beroeping hij echter gemeend had te moeten bedanken. Op zijn reis naar Groningen trof hij het niet best, op de zeereis nl. had hij te kampen gehad met zeer hevig stormweer, zóó zelfs, dat er gevaar gedreigd had, maar ofschoon hij, als hij in de laatste dagen van April (de synode werd gehouden den 29sten April en volgende dagen) wel wat vermoeid bij zijn boezemvriend P. Abresch arriveerde, zag hij er toch geen bezwaar in, den 5den Mei voor de gemeente, die den beroemden Amsterdamschen kanselredenaar wel gaarne eens wilde hooren, op te treden. Groot was de toeloop van menschen, de Martini-kerk (waarin Clarisse optrad) was geheel en al gevuld ‘doch naauwlyks was hy den Predikstoel, voor een buitengewoon talrijke vergadering, tamelijk wel opgeklommen, of wierd in zijne voorafspraak flaauw en daar op ter kerke uitgeleid, en eene herhaalde bloedbraking uit de maag, bij aanhoudendheid toeneemende, maakte kort daar op aan zijn voor