als Fransch predikant naar Kopenhagen te gaan, tot hem de roepstem van de Waalsche gemeente te Harderwijk, en het was hier, dat hij den 16 Nov. bevestigd werd door den Haarlemschen predikant P.D. Huet.
Te Zwolle kon men Chevallier blijkbaar niet vergeten, want den 28sten Febr. 1795, werd hij, op voorstel der municipaliteit dier stad, nadat deze de resolutie van 1788 ‘omtrent hem genomen had geannulleerd’, door den kerkeraad der Waalsche gemeente beroepen, doch de lust derwaarts terug te keeren ontbrak bij hem, reden waarom hij bedankte. Enkele maanden later kwam de Amsterdamsche gemeente tot hem (ber. den 11den Aug. 1795), doch daar men den geleerden predikant gaarne te Harderwijk wilde behouden, werd hij door curatoren der hoogeschool d.t.p. benoemd tot hoogleeraar in de ‘theologia pastoralis’, dan hoe vereerend deze onderscheiding ook was, hij bedankte er voor. Den 18den Oct. verliet hij zijn vierde standplaats om zich den 15den Nov. 1795, na door Ds. Griot bevestigd te zijn, aan de Waalsche gemeente in de hoofdstad van ons land te verbinden. 30 jaar bijna heeft hij hier ‘met ijver en zegen, vol lust en volharding in het godsdienstig onderwijs, in het bezoeken der kranken en der armen, en in de overige deelen van zijn gewichtig werk’, gearbeid.
Behalve voor zijn pastoraal werk ‘vond hij nog tijd tot het beoefenen der oude en nieuwe letterkunde, en van velerlei vakken van geleerdheid; terwijl hij de uitbreiding van het rijk der waarheid en der liefde in verschillende betrekkingen, ijverig voorstond; zijn bondige brief aan Herman Muntinghe, en eenige letter- en geschiedkundige verhandelingen geplaatst, getuigen van zijne geleerdheid en smaak.’ De brief van Muntinghe (Aan Herman Muntinghe. Amst. 1806) handelt over de historische waarheid van het in Genesis verhaalde, met betrekking tot het bevel door God aan Abraham gegeven om hem zijn zoon Izaak te offeren; over de houding van den aartsvader bij die gelegenheid en gevolgelijk in het algemeen over de waardigheid en het gezag van de H.S. boven de redeneeringen van een zoogenaamde wijsbegeerte. Wat Chevallier aan Muntinghe schreef is gericht tegen de vrij scherpe aanvallen van Paulus van Hemert in zijn Lectuur voor de ontbijt- en theetafel.
In druk bezitten we van hem:
Le troisième jubilé sémi-séculaire de la maison des orphelins Wallons à Amsterdam, célebré les 23 et 25 Avril 1821, par Robert et Chevallier. Amst. 1821. |
Sermons prononcés dans l'église Wallonne d'Amsterdam, pour célébrer le troisième jubilé de la réformation, le 2 de Nov. 1817, par J.T. l'A. et P. Chevallier. Amst. 1817. |
Sermons relatifs aux circonstances de la patrie, par P.C. La Haye 1814. |
Overdenkingen bij gelegenheid van twee bedestonden in het Zendelinggenootschap te Amsterdam. Amst. 1813. |
In de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1812-1817 plaatste hij vier verhandelingen, die hij allemaal had voorgelezen in Felix Meritis, over Magnus Aurelius Casiodorus, Waarheid en onafhankelijkheid, de Penningkunde en over Olympia Fulvia Morata.
In 1810 werd Chevallier door Lodewijk Napoleon aangesteld om hem onze taal te leeren, en dat de ‘Koning van Holland’, nadat hij voor de beslommeringen, aan de regeering van Nederland gebonden, had bedankt, zijn voormaligen taalonderwijzer