Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Adriaan van Cattenburgh]CATTENBURGH (Adriaan van) aanschouwde het levenslicht te Rotterdam den 2den Nov. 1664 en kwam, na in zijn geboorteplaats het noodige onderricht gekregen te hebben te Amsterdam, om, aan het daar bestaande seminarium der Rem. broederschap te studeeren in de godgeleerdheid en zich voor het predikambt te bekwamen. Tot de evangeliebediening toegelaten in 1687, werd hij nog in hetzelfde jaar, tegelijk met P. Bos, tot den halven en den geheelen dienst beroepen te Rotterdam, iets wat in de broederschap zooveel beweging veroorzaakte ‘dat om deze zaak alleen een afzonderlijke vergadering van afgevaardigden der contribueerende en directeuren der minvermogende kerken werd gehouden in Januari 1687.’ Door deze vergadering werd ten slotte het beroep goedgekeurd op voorwaarde dat gedurende het 1ste jaar waarin Cattenburgh te Rotterdam dienst deed, slechts proponents-tractement aan hem zou worden uitbetaald en dat te Delft door een der Rotterdamsche predikanten, elke week een predikatie zou gehouden worden. Aangesteld tot hoogleeraar aan het seminarium te Amsterdam, als opvolger van Philippus van Limborch, zette hij diens arbeid voort. Hij is beslist de grondlegger voor de kennis van de geschiedenis der broederschap, die hij wakker verdedigde tegen de bedenking van Sociniaansch te zijn. Zijn arbeid heeft voor goed een einde gemaakt aan de verdenking van Socinianisme, waaronder de Remonstranten gebukt gingen. Cattenburgh deed dit in de Bibliotheca scriptorum remonstrantium cui subjunctum est specimen Controversiarum inter Remonstrantes et Socinum ejusque asseclas, exhibitum ipsissimis scriptorum verbis. Amst. 1728. In dit boek vinden we in de eerste plaats een lijst van de werken van vele Rem. schrijvers, benevens een korte levensbeschrijving en hij kwam tot het opstellen er van ‘door het voorbeeldt van zulke mannen, die naamrollen van Boeken hunner gezintheit uitgegeven hebben, en door overweging, dat de schriften der Remonstranten, by sommige gezintheden van Christenen in goeden reuk geacht zijn.’ Het aanhangsel bespreekt de verschillen, die er bestaan tusschen Remonstranten en Socinianen in zake ‘het bewijs van Gods Bestaenlykheit, in zyne Oneindigheit en Overaltegenwoordigheit, in zyne Voorwetentheit, in hun gevoelen van de drie Personen der Godtheit; van Godt den Vader, van Godts Zoon en Zijne Goddelykheit; van de eeuwige generatie van Godts Zoon, van de Goddelyke en Menschelyke natuur van Jezus Christus, van de Voldoening, van den dienst en de aenroepinge Jesu Christi en van den Doop’. De aanstelling van Cattenburgh tot hoogleeraar had plaats den 26sten Mei 1712 en den 27sten Aug. toog hij, tot aanvaarding van het professoraat naar Amsterdam. Hij bedong vrij huishuur, kindergeld, weduwenpensioen en vrij transport van goederen, op dezelfde wijze als predikanten dit kregen. Den 12den Febr. 1713 nam hij zitting als lid van den grooten kerkeraad der Amsterdamsche gemeente en in 1731 zag hij zich voor een tijd belast met het letterkundig en philosophisch onderricht aan het seminarium. Ten gevolge van toenemende lichaamszwakte nam hij den 14den Mei | |
[pagina 31]
| |
1737 ontslag en hij overleed te Utrecht den 5den Maart 1743. Als docent stond Cattenburgh hoog aangeschreven ook bij de Doopsgezinden. Een som van f 20.000 was door hem gelegateerd aan de broederschap voor weduwen en weezen der Remonstrantsche predikanten onder het beheer van de kerken van Amsterdam en Rotterdam. Dat hij niet onvermogend was, moge blijken uit het feit dat hij een buitenplaats had bij Moordrecht. Van hem bestaat een portret naar J. Wandelaar door J. Houbraken. Behalve het reeds genoemde boek, zag nog van hem het licht: Syntagma sapientiae Mosaicae in quo multa ex prioribus Mosis libris eruuntur contra Atheos, Deistas et Libertinos. Amst. 1737. In dit van groote kennis en belezenheid getuigend geschrift, treedt hij op als verdediger van den bijbel tegen Atheisten, Deisten enz. Voor de systematische godgeleerdheid en de christelijke zedeleer almee, heeft hij zich voor zijn kerkgenootschap verdienstelijk gemaakt. Uitgaande van Van Limborch's: Theologia Christiana ad praxin pietatis ac promotionem pacis christianae unice directa, schreef hij: Specilegium theologiae Christianae Philippi a Limborch, S.S. theol. inter Remonstrantes professoris celeberrimi, variis dissertationibus historicoecclesiasticis, multisque ad praxim promovendam pertinentibus refertum. Door Glasius wordt dit werk zeer geprezen (cf. Godgel. Nederland, dl. I, blz. 234) om de orde, die er in heerscht, om de juistheid van oordeel, gematigde onpartijdigheid, bondigheid en vrijheid van alle schoolsche banden’; terwijl aan die lofspraak nog deze woorden worden toegevoegd: ‘Wat van Limborch of slechts vluchtig of in het geheel niet behandeld had, wordt door van Cattenburgh ontwikkeld.’ Tegenover dit stellen van Van Cattenburgh boven a Limborch door Glasius, staat de meening van Sepp (Het Godgel. onderwijs, dl. II. Leiden 1874, blz. 214), waar het heet; ‘dat laatstgenoemde ver staat boven Cattenburgh, al zal wel niemand hem de eere onthouden waarop hij teregt aanspraak kan doen gelden.’ Het geschrift is verdeeld in 4 deelen, waarvan het eerste handelt over de H. Schrift, het tweede over God en zijne werken, het derde over de verlossing en het vierde over de voorschriften van het N. Verbond. Bij den opgang, dien het boek maakte, kwam ook tegenspraak, vooral van den kant der Doopsgezinden, die het niet konden verkroppen, dat hij hen ‘Wederdoopers’ noemde. Verhandelingen van den eedt, vertaald. Met een nareden van A. van Cattenburgh. Amst. 1729. Wat in het Specilegium over de verwerping van den eed gezegd wordt, ergerde Schijn en Maatschoen, maar in nog meerdere mate Abraham Verduin, die Doopsgezind predikant was te Koog-Zaandijk. In een Bijvoegsel achter zijn Christelijke Godgeleerdheid (dl. II, 398 enz.. Haarlem 1729), welk werk ook in het Latijn werd overgezet door A. Spinniker onder den titel: Examen argumentorum viri reverendi A. à Cattenburgh pro necessitate jurisjurandi, (uitgave te Amsterdam 1729), komt hij tegen de beschouwingen van Cattenburgh op, en het is naar aanleiding van de in dit boek door Verduin ontwikkelde gevoelens, dat verscheen de Verhandeling, wat blijkens den titel, de vertaling is van zijn in het Specilegium uitgesproken gevoelenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 32]
| |
Historie van het leven des heeren Hugo de Groot ..... tot den aanvang van zijn gezantschap wegens de ..... kroone van Zweden aan 't Hof van Vrankrijk ..... en vervolgt tot zijn doodt door A. van Cattenburgh. Met een aanhangsel der zelve Historie ..... 2de dr. Dordr. 1732. (De eerste uitgave is van 1727). Het leven van Israels Koning David in dichtmaat gestelt. Amst. 1743. Christelijke heilwensch aan de Remonstrantsche gemeente te Rotterdam. Rott. 1712. Dit is de preek, waarmee Cattenburgh zijn afscheid nam van de Rem. gemeente te Rotterdam, bij zijn vertrek naar Amsterdam. XXI Predicatien over stoffen des O. Testaments. 1731. XXIII Predicatien over stoffen des O. en des N. Testaments. 1739. Lijkrede over P. Verwer. Amst. 1731. Litteratuur: Glasius, Godgel. Nederl., dl. I, blz. 232-235. - Sepp, Het godgel. onderw., dl. II, blz. 214 vlgd. en 456. - S. Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Holland enz., dl. II, blz. 29 en 30 en vooral aanteekening 1 op laatstgenoemde bladzijde. - v.d. Aa, ll. dl. III, blz. 266-268. - Dr. B. Tideman, Overzicht van de geschiedenis der Remonstranten. Amst. 1897, blz. 74. - De Remonstr. Broederschap enz. cf. r.i.v. vooral blz. 16 en 17. Een door Cattenburgh eigenhandig geschreven lijst van de door hem aan de bibliotheek der Rem. gemeente te Rotterdam geschonken boeken, berust in die bibliotheek (cf. Catalogus der Hss. op de Bibl. der Rem. gemeente te Rotterdam. Rott. 1869, blz. 16, no. 161). |
|