genomen. Beroepen te Ouwerkerk in Zeeland, den 18den Aug. 1729, werd hij hier, na den 11den Oct. door Daniel v.d. Meer peremptoir te zijn geëxamineerd, den 6den Nov. bevestigd. Hij was achtereenvolgens predikant te Molenaarsgraaf (ber. Oct. 1734, afsch. te Ouwerkerk den 25sten Nov. met Deutr. XXX:19, intree den 19den Dec. Bevestiger Ds. Arn. van Gennip, pred. te Eeten en Drongelen, met Exod. XXVIII:40 en 41; intreetekst Zach. VI:15), en te Oostzaan (ber. 22 Febr. 1740, afsch. 10 April, bev. 17 April door J. Horthemels, met Rom. XI:13b, intreetekst Exod. XXXIII:13-15). In laatstgenoemde gemeente is van Campen voortdurend werkzaam gebleven tot den 5den Sept. 1765, toen hij emeritus werd. Na zijn emeritaat vestigde hij zich metterwoon te Haarlem, alwaar hij den 3den Sept. 1781 stierf. Van hem wordt getuigd dat hij ‘geliefd wierd by zyne gemeenten en anderen, met welke hy verkeerde’, dat hij ‘in zyne ommegang vriendelyk en oprecht, in zijn wandel; voorbeeldig en nederig, in zyne hoop op een zalige verwisseling; steeds levendig en opgewekt was, terwijl ‘zyn einde heerlyk’ was.
Van hem verscheen in 1725 te Leiden:
De infantibus fidelium qui baptisandi sunt.