naar Metzlawier (ber. Sept. 1742, intree 18 Nov.) en deze gemeente werd verwisseld met Anjum (ber. Nov. 1743, afsch. 29 Dec. 1743, intree begin Jan. 1744). Hier is Bijmholt ruim 12 jaar werkzaam geweest, toen hij beroepen werd te Strijen (ber. 16 Aug. 1756, afsch. 10 Oct., intree 31 Oct.). Te Strijen kreeg hij zijn emeritaat den 20sten Oct. 1779, op welken dag hij, van zijn vierde gemeente afscheid nam met Openb. XXII:21.
Bijmholt stierf te Delft, waar hij zich als emeritus metterwoon gevestigd had, den 31sten Dec. 1786 (niet, zooals v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1711, verkeerdelijk aangeeft, den 7den Jan. 1787).
Van hem verscheen in druk:
Een bondel van dertien leerredenen by verscheide gepaste gelegentheden; voor de gemeente Godts te Anjum uitgesproken. Het 1ste dl. Gron. 1757. |
Over een preek naar aanleiding van 1 Joh. II:18, gehouden aan het einde van een jaar, heet het in een aankondiging van den ‘bondel’, dat hij aantoont ‘dat het oogwit van Johannes zy in dezen eersten brief, de Algemene Christelyke kerk, na den dodelyken uitgang der apostelen, te sterken tegen de verleiding der valsche Leeraren, toen reets ingeslopen, en weer dreigende de overhand te zullen nemen.’ En (aldus wordt verder gezegd) ‘om dit oogmerk te bereiken, geeft hy de onvervalschte kenmerken van de Algemene Regtzinnige kerk in leer en leven aan de hand, welkers kenmerk is, dat de Rechtveerdiging en Heiligmakinge nog konnen nog mogen gescheiden worden. Hier en tegen wyst hy aan het kenmerk der onregtzinnige Lere, welke dat verband, tusschen Regtveerdiging en Heiligmakinge, geloof en goede werken van een scheurt. Deze valsche Leeraars noemt hy elders Nicolaiten (Openb. II:15) als welke ene ongebondentheit des vleesches dreven, of zoo als Judas zegt vs. 4. De genade onses Gods veranderen in ontugtigheid, enz.’
We leeren hier het door Bijmholt ingenomen standpunt kennen als dat van een die beslist rechtzinnig, krachtig optreedt voor de handhaving der kerkleer en zich verzet met alle macht tegen hen, die, naar zijn oordeel, met die leer in strijd handelen.
Onder de gelegenheidspredikaties treffen we hier o.a. aan, de zesde ‘Davidsbede om genade en geen regt, ter gelegenheid der Waterschuddinge den 1 Nov. 1755 uit Ps. CXLIII:3.’
De zevende: ‘de noodzakelykheid ener spoedige Bekering by de verwoestinge van Lissabon, uit Luc. XIII:5.’
De achtste: ‘een' opwekking om Gode grootheid te geven, by gelegenheid der aardbevinge den 18 Febr. 1756, over Ps. CXIV:7 en 8.
Bondel van negen Leerredenen, meest by verscheidene gepaste gelegendheden voor de kerkgemeenten, so te Anjum als te Metzlawier uytgesproken, en nu door den druk gemeen gemaakt. 2de dl. Gron. 1760.
Veertien leerredenen over de Heiligmakinge, uitgesprooken te Stryen, en nu aan het ligt gegeeven, door ............ Leeraar te Stryen. Gron. 1775.
‘Het werk behelst veertien Leerredenen in zich, voor elke Leerreden is geplaatst een Inleidinge, in welkers uitbreidinge de Eerw. schryver zijn groote Bybelkennis en de schat zyner geleerdheid toont: agter elke Leerreden vind men allerdierbaarste leeringen, uit de afgehandelde Leerredenen getrokken. Om het cieraad van Gods huis, de Heiligheid open te leggen, neemt de Eerw. schrijver tot een tekst 1 Thess. IV:3, welke text in de eerste Leerreden genomen wordt, ter voorbe-