De morte Jesu Christi, liber primus. Amst. 1691. Commentarius amplissimus in Matth. etc. Liber secundus. Commentarius amplissimus in Matth. XXVI:30-75 et XXVII:1-10, Marc. XIV:26-72 et XV:1, Luc. XXII:31-71 et XXIII, 1 Joh. XVIII a commate 1 ad comma 28. Id. 1696. Liber tertius. Id. 1698.
De reden, dat er tusschen de verschijning van het 1ste en het 2de deel zooveel tijd verloopen is, moet gezocht worden in zijn benoeming tot hoogleeraar. Het geheele geschrift geeft de meest afdoende bewijzen voor de groote belezenheid van Bynaeus.
Gekruiste Christus ofte verklaringe over de geschiedenisse van het lijden, sterven en begraven van Jezus Christus, volgens overeenstemming der evangelisten. 1683 Dordr.
Dit geschrift is de grondslag van het onmiddellijk voorafgaande.
Verscheidene dezer werken zijn herhaaldelijk gedrukt.
Naardens Burgermoort. Amst. 1687.
Leerredenen. Dordr. 1682.
Een loffelijk getuigenis van Bynaeus geeft Sepp, als hij zegt dat met het optreden van hem als hoogleeraar aan het athenaeum, roemrijker dagen aanbraken. Hij trad er op, gelijk hij zelf zegt; ‘a nobilissimo hujus urbis senatu, praeter munus Ecclesiasticum, per se sat arduum, demandata mihi provincia est, Reginam disciplinarum omnium Theologiam, linguamque orientis, in Illustri gymnasio docendi.’ Onder de studenten te Utrecht behoorde hij tot de meestgeliefde discipelen van Graevius en Frans Burman. In die dagen deelde zijn eerstgenoemde leermeester over hem bijzonderheden mede, als deze: nunc totus est in theologicis. Propediem enim candidatorum numero adscribetur. His curis liber et solutus impendet se rursus huic operae, quam dicavit Hesychio, τοῦ Πάνυ edendo. Doch niet door dien arbeid, door anderen verwierf hij later een goeden naam. Met woord en geschrift wist hij liefde voor de beoefening der Joodsche oudheden op te wekken. Te Groningen wenschten enkelen hem aan de hoogeschool te verbinden. Nog leeft hij in zijn werken, gedenkteekenen van belezenheid, geduld en vernuft; sla slechts achter elk deel den index auctorum op, en gij deelt in mijne verbazing over het vele en het bruikbare, dat deze man verzameld en gerangschikt heeft. Al is Coccejus bij hem ‘summus’ en ‘magnus interpres’, Bynaeus volgt hem niet slaafs in de verklaring van betwistbare plaatsen uit het O.V. Erasmus en Grotius, bij herhaling door hem als ‘noster’ begroet, acht hij veilige gidsen. Hij heeft het zijne gedaan om de schriften des O.V. geschied- en oudheidkundig te leeren behandelen. Bij herhaling gedrukt, in het Duitsch overgezet en in onze moedertaal, hebben die werken nut moeten stichten,’ Ongetwijfeld geven ze getuigenis van groote taalkennis en bij zijn exegese is het hem ook vooral te doen om de
juiste beteekenis der woorden.
Jöcher, na zijn werken te hebben genoemd, zegt: ‘Bynaeus verliesz auch in manuscript notas ad biblia belgica apud Ravesteinium edita, in Jo. Buxtorfii concordantias et lexicon und in Erasmi Schmidii concordantias graecas novi testamenti, die sich in Herm. van de Wael Bibliothek befinden.’
Litteratuur: Paquot, Mémoires. T.I. Louvain 1765, pag. 69 en 70. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1711-1713. - Sepp, Het godgel. onderw. dl. II, blz. 332 en 333. - Bouman, Gesch. der Geld. hoogeschool, dl II, blz. 193.