Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 731]
| |||||||
als student in de godgeleerdheid te LeidenGa naar voetnoot1) en den 4den November 1782 werd hij door J. ter Maten, pred. te Nootdorp, praeparatoir geëxamineerd en in de classis Delft tot proponent bevorderd. Na met eenige andere proponenten gepreekt te hebben te Vinkeveen, werd hij hier den 6den Jan. 1783 beroepen en, als hij den 4den Maart d.a.v. door Fr. van der Nieburg, pred. te Harmelen, peremptoir geëxamineerd was, d.t.p. den 30sten Maart door zijn neef Theod. Bussingh, pred. te Benschop, met Zach. VIII:19b bevestigd. Zijn werkkring begon hij met het uitspreken eener leerrede uit Coll. I:28. Achtereenvolgens was hij predikant te Monster (1786), te Gorinchem (ber. 30 Juli 1788, afsch. 19 Oct. met Luc. XIX:41 en 42a en bev. 2 Nov. door Ds. Corstius met Jes. XL:9; intree-tekst 2 Cor. III:18), Gouda (ber. 21 Dec. 1792, afsch. 28 April 1793 met Philip. II:12 en bev. 5 Mei d.a.v. door A. Smit, met Joh. XX:21, intree-tekst Phiilp. I:8 en 9). Toen in deze stad, naar aanleiding van de afkondiging der verbindtenis tusschen Frankrijk en ons land, gelijk zulks op tal van plaatsen in Holland met een ‘dankdag’ gevierd werd, dit ook te Gouda geschiedde onder Ds. Smit ‘ontstond er eene den redenaar belemmerende opschudding. Zij werd toegeschreven aan Smit's ambtgenoot J.W. Bussing, die zich onder de menigte in de kerk bevindende, op het hooren van een trom, ter kerke uitging, in dit bedrijf door velen gevolgd. Hij werd door de municipaliteit van zijn post ontzet, met aanzegging, om binnen acht dagen, de stad en derzelver Regtsgebied te moeten verlaaten’Ga naar voetnoot2). Hij trok naar Rotterdam en den 25sten Aug. werd in zijn plaats beroepen de heer S. Heringa, pred. te Vlissingen. Ten jare 1802, werd hij weer in zijn vorige positie te Gouda hersteld en is hij hier vervolgens werkzaam gebleven tot 1824, toen hem bij koninklijk besluit van den 28sten April, ‘salvo honore et stipendio’, een eervol emeritaat werd verleend; met Luc. XIX:42a preekte hij den 31sten Oct. zijn afscheid. Te Alfen a/d Rijn, alwaar hij zich na zijn emeritaat vestigde, stierf hij den 6den Juli 1828. Bussingh behoorde tot de leden van het Koninklijk Nederl. instituut en sedert 1807 van de Maatsch. der Nederl. Letterkunde. In Mnemosyne (nieuwe verzameling), verz. door H.W. en B.F. Tydeman (8 dln. Dordr. 1822-28), komt dl. III van hem voor een lezing, gehouden bij gelegenheid eener openbare vergadering van de Maatsch. der Nederl. Letterk. onder den titel: Over den invloed der revolutiën op het taalgebruik der volken. | |||||||
[pagina 732]
| |||||||
Van hem bestaat een portret naar De Lein door H. Roosing, terwijl er ook een gevonden wordt zonder naam van graveur. Nog is er een schaduwbeeld door J.W. Evans. Zijn zinspreuk was: ‘Jesum amare vita vere beata.’ Niet alleen als theoloog, maar ook als dichter heeft Bussingh zich onderscheiden. Nauwelijks 20 jaar oud, behaalde hij reeds den gouden eereprijs bij het Haagsche Genootschap Kunstliefde spaart geen vlijt, met een dichtstuk: Lof der weldadigheid. Hij gaf uit:
Brief over zijne remotie, enz. enz. te Gouda aen J.H. van der Palm, rustend predikant van Maertensdijk, Lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, enz. Rott. 1795. In ditzelfde jaar verschenen niet minder dan drie drukken van dit boek. Ampele memorie van den predikant W. Bussingh, over zijne Remotie en die van zijnen ambtgenoot D.J. Metske, als predikant van Gouda, met allerinteressantste bylagen, en eene nodige voorrede. In deze memorie vinden we: Eerst: Een omstandig en naauwkeurig verhaal van de handelingen, met en door de predikanten Metske en Bussingh gehouden. Dan: Eene opgave van de gronden en redenen van bezwaar, welke gemelde predikanten in hun geval meenen te hebben. Ten derde: Eenige allerduidelijkst spreekende, en op de zaak welke behandeld wordt rechtstreeks betreklyke Kerkelyke wetten en politieke resolutien, waarvan eenige niet algemeen bekend; en welke dus, voor ieder lid van ons Gereformeerd kerkgenootschap in het algemeen, als welke toch behoort te weten hoedanige Rechten dat genootschap heeft, maar byzonder voor den navorscher en verdediger van het kerkelyk en burgerlyk recht, allerbelangrykst zyn. In de vierde plaats: Een voorstel van sodanige eischen en vorderingen, als de gemelde predikanten op de te voren geposeerde gronden en wetten moesten voordragen. En eindelijk: Eene opgave van den uitslag der zaake, so by de Classis van Gouda en Schoonhoven, als by den politieken rechter, met alle de stukken daar toe behoorende. Aenhangzel tot myne Memorie: of Tegenbericht op zeker geschrift getiteld: Bericht enz. enz. van P.T. Couperus, J.A. Smit en J. de Visscher, predikanten te Gouda ..... Rotterdam. Benevens de twee pourtraiten van de Predd. Metske en Bussingh. Vertoogen over onderscheidene onderwerpen. Rott. 1797. Twee leerredenen. Rott. 1802. Redevoeringen bij Nederlands verlossing. Rott. 1815. Kerkelijke redevoeringen. Rott. 1819. | |||||||
[pagina 733]
| |||||||
Er bestaan nog gedichten van hem o.a. op het huwelijk van J. de Stoppelaar met S. Olympe l'Ange; aan W. Bilderdijk en een lijkzang op R. Schutte. Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1650 en 1651. - Biogr. Woordenboek der N.- en Z.-Nederl. Letterk. Nieuwe druk, blz. 139 (uitgebreid). - H.Q. Janssen, Catal. van het Oud Synod. Archief. 's-Grav. 1878, blz, 119 en 120, no 98, bundel XII (zeer belangrijk). |
|