de praedestinatie en de verkiezing, beweert dat hij nog reden heeft tot berouw, noch behoefte aan bekeering, o.a. zegt:
‘Predicant, ick songhe liever dat het door de kamer klonck eenen schoonen Lof-sangh, welke Barnardus Bisschop, predicant eertijds tot Oyen in Gelderlandt ende nu tot Uytrecht gemaeckt heeft.
Predicant. Heeft die man den Lof-sangh ghemaeckt, soo moetse goet zijn; want is een Predicant die suyver in de leer is. Laetse eens horen.
Dief. Luistert wel toe: de wijse sal gaen op den CIII Psalm, ende ghy sult er in horen kort ende eenvoudelick den ganschen regel van mijn geloof, daer ick nog by leven en sterven wil. “Gelooft zij God” enz.
Cypier. Houdt doch op, ick en magh al dit disputeren en singhen niet langer hooren. Is dat een Lof-sangh des Heeren? 't Is een recht galgen-liedeken om van een hoop ondeugende rabouwen ghesongen te worden: ende soo is u leere en geloof mede.
Dief. Cypier, ghy moget laken soo ghy wilt, ick houdet voor een heerlijcken Lofsangh; ende soo ick sterven moet, hope ick denselven op de galgeleer te singen, in plaets van “uyt den diepten o Heere.” Ende wat wilt ghy doch berispen, daer ghy geen verstandt van hebt? De Predicant die 't ghemaeckt heeft, is van de suyvere Contra-Remonstranten, nu onlangs uyt een slecht dorpsken in de stede Uytrecht beroepen; daer heeft hij oock dien selfden lofsangh verantwoort ende soo verdedight, datse by de suyvere kercke aldaer voor schriftmatigh is opgenomen.’
Het bundeltje liederen, 't welk Busschof uitgaf, is getiteld: Nieuwe lof-sangenen geestelycke liedekens, gemaeckt ende ten dienste der aendachtige leesers en sangers in 't licht gegeven door B. Buschof. Er bestaan tal van drukken van. De eerste verscheen waarschijnlijk ± 1625. In deze ‘Nieuwe Lof-sangen’ komen werkelijk voor den tijd van ontstaan verscheidene goede gedichten voor, die allemaal den geest ademen, die in den vervaardiger woonde. In ‘liedboeken’ zijn later herhaaldelijk gedichten van Busschof overgenomen, o.a. ook in Lusthof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gesangen ..... door C.S. den 3den druk. Rotterd. 1692. Ik vond er hier niet minder dan zes, waaronder stellig een van de beste is:
Swaanesang, van een geloovige ziele voor haar scheiden uit het lichaam. Stem: Mijne harp bekleedt met rouwe:
Witte zwaan, die van te vooren
En omtrent uw dood laat hooren
Zal mijn ziel, sneeuwwit gewassen
Zang en dank ook niet wel passen
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1649/1650. - Glasius, ll. dl. I, blz. 208. - Brandt, Hist. der Reform. dl. II, Amst. 1674, blz. 321 en 322. - Navorscher, dl. XI, blz. 153, 170, 210, 241 en 268.