Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1

[Meinhard Busscher]

BUSSCHER (Meinhard) werd geboren te Winschoten den 24^sten Aug. 1710. Zijn vader bekleedde hier 50 jaar lang de betrekking van organist en onderwijzer. Na volbrachte studie aan de academie te Groningen, werd hij den 12^den Sept. 1730 in de classis van Old-Ampt en Westerwoldingeland tot proponent bevorderd, en in Aug. 1732 zag hij zich beroepen als predikant te Norg, alwaar hij, na den 26^sten Aug. 1732 peremptoir geëxamineerd te zijn, den 19^den Oct. bevestigd werd. Den 7^den Dec. 1749 vertrok hij naar Finsterwolde, alwaar hij den 11^den Juni 1762 stierf.

Hij gaf uit:

Opwekking en Aanmoediging van Nederlands Volk, om zich met Godt kloekelijk te verdedigen tegen haare vijanden, over 2 Kron. 32:1-8. Gron. 1746.

Krygs-listen en regelen in CXXVI articulen voorgestelt, en met vele historische exempelen, zomtyds ook met redenen, opgeheldert en bevestigt. Hier by nog drie verhandelingen: I. Van Bybelsche krygs-listen. II. Van Salomons krygs-les, om oorlog te voeren met wyse raadslagen. Spr. XX:18. III. Van Davids godtvrugtige Heldhaftigheit, lopende met God door een bende, en springende met zynen Godt over een

[p. 726]

muur. Ps. XVIII:30. Gron. 1753. Het werk is opgedragen aan stadhouder Willem V.

In het voorbericht geeft Busscher, ‘op dat zwakke zielen er zich niet aan mogen ergeren, dat een predikant van krijgszaken schrijft, verscheidene redenen tot zijn verschooning bygebragt en enige tegen-bedenkingen beantwoort.’

Leerrede over den dood van Stephanus. Handel. VII:59 en 60. Gron. 1757. ‘Deze leerrede had Busscher, op zijn beurt in de vacature te Winschoten den 10 Julij 1757 des voormiddags predikende, uitgesproken en gaf haar in 't licht, daar des namiddags in de collecte voor de armen een briefje werd gevonden, waarop een zesregelig vers stond, hetwelk een paskwil op zijne toen reeds daar gehouden leerrede bevatte.’

Litteratuur: T.A. Romein, De Herv. Pred. van Drenthe. Gron. 1861, blz. 82 en 83. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1648.