Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Gillis Burs]BURS (Gillis) of BURSIUS (Aegidius) geboren te Winoxberge in 1564, schijnt eenigen tijd gestudeerd te hebben te Gent (mededeelingen daaromtrent komen echter niet voor bij Fredericq, Travaux du cours pratique d'hist. nat. Gand. T. I 1883 in het artikel écoles Calvinistes de Gand, p. 51-121, noch bij Dr. Victor van der Haeghen in zijn Bijdragen tot de geschiedenis der Herv. kerk te Gent, gedurende de jaren 1578-1584 in de Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen. gev. te Utrecht. 12de deel. 's-Grav. 1889, blz 182-283) en te Leiden, waar wij hem vinden als ingeschreven bij de letterkundige faculteit den 29sten Aug. 1582 (cf. Alb. Stud. kol. 12). Het wil mij toeschijnen dat hij eerst te Leiden en daarna te Gent is geweest. Immers leest men in de ‘consistorie acten’ van Middelburg, bij het zeven-en-zestigste avondmaal, in Oct. 1584, dat Aegidius Bursius, student, aan het avondmaal geweest was, die ‘kerkelijke getuygenis van Gent meegebragt had’, terwijl we in de kerkeraadsaanteekeningen van den 27sten Oct. lezen: ‘Is besloten dat de ministers zullen handelen met mijne heeren van de stede ter cause van Aegidius Bosche, om hem van clederen te voorzien.’ Destijds had hij zijn intrek ‘tot Jan de Coster.’ De zaak zal dus wel deze zijn: ‘gevlucht uit Gent, was Burs met veel anderen te Middelburg gekomen, voorzien van een attestatie van den kerkeraad van Gent, en had daar een onderdak gevonden, maar berooid en zonder iets, zag hij zich genoodzaakt bij den kerkeraad te Middelburg aan te kloppen, die hem, op zijn verzoek van kleeren trachtte te voorzien. Waarschijnlijk is hij van Middelburg naar Vlissingen vertrokken, als conrector, en het is hier dat hij den 3den Febr. 1587 in ondertrouw werd opgenomen met Geertruyt Moels. Den 31sten Dec. 1588 was door den kerkeraad, bij monde van Johannes Seu en Johannes Junior (de Jonge) aan den magistraat verzocht om een derde kerk en om nog twee ministers, en ingevolge dit verzoek werd den 23sten Jan. 1589, door de magistraat aan den kerkeraad bericht, dat er eenige gecommitteerd waren om de “naaste week” naar Vlissingen te gaan, om aldaar te onderhandelen met de stadsregeering “ter cause van Gilles Burs”, terwijl tevens tot den kerkeraad de vraag kwam om “enigen van hen mede te hebben”, en werden tot dat doel aangewezen Johannes Seu en Philips de Witte. Uit dit bovenstaande blijkt dat Burs zich te Vlissingen niet alleen bemoeid heeft | |
[pagina 718]
| |
met datgene wat met het conrectoraat in verband stond, maar dat hij zich ook op de studie der godgeleerdheid had toegelegd en zooverre daarin gevorderd was, dat hij geschikt geoordeeld werd om als derden predikant te Middelburg op te treden. De onderhandelingen van de Middelburgsche gecommitteerden te Vlissingen gelukten en den 13den Mei 1589 werden Johannes Seu en Michaël Paneel gelast met de magistraat te spreken “van de voorstelling en bevestiging Aegidii Bursii.” De zaak had dus haar beslag gekregen en kort daarop zal èn de voorstelling èn de bevestiging hebben plaats gevonden; want den 5den Juni reeds teekende hij de wetten in de classis Walcheren, en den 17den Juni, besloot de kerkeraad, “dat Gillis Burs neffens de andere predikanten zou presideeren.” Hij moet dus op dien datum al predikant zijn geweest. Werd hem den 21sten April 1590 gelast met Johannes Jacobi Verpoorten om, nevens de andere ministers, om 9 uur te preeken; den 25sten Juli 1592 werd Burs opgedragen een copie authentiek te leveren van de acta der Zeeuwsche synode van 1591. In 1592 en waarschijnlijk al vroeger, was er in de Engelsche gemeente te Middelburg een groote oneenigheid ontstaan, zóó, dat de dienstdoende predikant daar niet meer met zegen werkzaam kon zijn, reden, waarom Burs en Paneel, namens den kerkeraad, aan de Holl. gemeente te Londen er op wezen, dat het goed zou zijn indien zoo spoedig mogelijk een ander predikant kwamGa naar voetnoot1). Praeses was hij van de Zeeuwsche synode in 1610 te Veere gehouden en het was bij deze gelegenheid dat hij met Philippus Lansbergius werd gedeputeerd “om het last der synodale versoucken wt te voeren.” Dat hij zich op goede wijze van dezen hem opgelegden last heeft gekweten, blijkt uit art. V der synode van 1618. Door laatstgenoemde kerkvergadering werd aan hem en aan Faukelius verzocht dat zij “volgens het 41 artijckel synodi Tolanae, alle acta synodalia, soe nationael als provinciael” zouden schrijven in een boek “ende meteenen een register ende harmonie maecken van deselve acten”, die dan met alle de synodale papieren in een koffer zouden worden bewaard. Ten jare 1607 zag hij zich met het rectoraat van de Lat. school te Middelburg belast en naar uitwijzen van de acta van de classis Walcheren van den 3den April, 7den Juni, 2den Aug., 6den Nov. 1617 en van den 1sten Jan. 1618, werd hij met Faukelius, Walaeus, van Laren en Bucerus verzocht: “eenige artikelen te beramen omtrent de fundering van Fransche kercken in de klasse van Walcheren.” Bij leening is hij in 1619 te Utrecht geweest. Volgens Henricus van Rhenen in wiens Lijste van de namen der predikanten..... Utr. 1705, wij op blz. 36 o.a. lezen: Aegidius Burzius Zeeuw, predikant tot...... was hier 1619 mede bij leening, | |
[pagina 719]
| |
en in de classicale vergadering van de classis van Utrecht, die in dat jaar in December gehouden wierd, tegenwoordig: hy Aegidius Bursius, die Utrechts predikant genoemd werd, deed een propositie over de 103 vrage van de catechismus, handelende over 't vierde gebodt, en wierd hem aangezegd, 't geen hem tot verbetering zoude mogen dienen, als ook 't geen over zijn persoon van de gedeputeerde der synodi was besloten, als te lezen is in de acta van de classis van Utrecht, gehouden in Nov. 'sjaars 1622 in de derde sessie.’ Door den Middelburgschen kerkeraad zag Burs zich aangesteld om met Anth. van den Berg tegen de Wederdoopers te handelen, die daar ter stede sterk toenamen en tot wie zelfs sommige van de Hervormden overgingen, alhoewel Faukelius de man bleef, aan wien men liefst de leiding dier zaak zag toevertrouwd. Met zijn ambtgenoot Willem Teellinck was hij het niet in alle opzichten eens, vooral niet in zake den Sabbath. Hierover rezen tusschen de aanhangers van beide partijen twisten, die zoo hoog liepen, dat ze op de nat. synode te Dordrecht werden gebrachtGa naar voetnoot1). Welke richting Burs was toegedaan is niet twijfelachtig. Hij laat zich daaromtrent uit in een brief, dien hij, namens de gemeente te Axel, schreef aan den Londenschen kerkeraad en waarin hij namens eerstgenoemde, hem bedankt, voor ontvangen financiëelen steun, bij het weder in orde brengen van de kerk. We vinden hier: ‘Wy bidden den Oppersten herder Jesum Christum dat Hij ..... ons eenmael wil laten sien in alle gemeinten den vrede ende suiverheit in de waerheijt, die wij in onse kercken in Zeelant (Gode lof) met uw gemeinte ende andere gereformeerde behouden hebben, ende verhopen door het middel des Nationalen Synodi te houden den eersten Novembris toecommende binnen Dordrecht ..... dat elders oock wederom ingebracht sal werden’.....Ga naar voetnoot2). Niet, dit wordt hier duidelijk, tot de partij der Remonstranten behoorde Burs, maar hij was beslist Contra-Remonstrant. Het verheugde hem hoogelijk, dat in de Zeeuwsche kerken de ‘gereformeerde waerheijt’ bewaard was en hij hoopte dat het aan de synode, die te Dordrecht bijeen zou komen, gelukken mocht, haar weer overal in te voeren. Burs stierf in de laatste dagen van April 1634 en werd den 2den Mei begraven. Zijn portret wordt vermeld in Zelandia illustrata, dl. I, blz. 280. Het randschrift luidt: ‘Aegidius Bursius, Ecclesiastes Middelburgensis, ac illustris scholae rector, aetat. 70, ao 1634, prudenter et syncere.’ Onder het portret een vers van Isaäcus Gruterus, conrector te Middelburg 1634-1636. Het geheel is voorzien van het handteeken van Burs. In het Vita van Ant. Walaeus lezen we: ‘Bursio vox erat vere mascula, Faukelio et Walaeo gravis, sed illi amissione dentium parum impedita: Walaeo sonora magis, Telingio acuta et penetrans. Sermo Faukelii et Walaei erat planus, profluens Bursii, Telingii intercisus. Pollebant in monendo Walaeus et Faukelius: et Walaeus insuper in consolando. Egregius erat in excitando Bursius; sed in reprehendo excellebat Telingius.’ | |
[pagina 720]
| |
's Mans zinspreuk was: ‘Prudenter et syncere’, gelijk die voorkomt op het randschrift van zijn beeldtenis. In de collectie brieven enz. van het Zeeuwsch genootschap van K. en W., komen een viertal brieven voor (1599-1629) meest van den kerkeraad aan de classis en door hem geschreven. Voor het: Bruyloftslied ter eeren Jesu Christi; eene verklaring van Psalm XLV van Faukelius, schreef hij een voorreden wat hij ook deed (wat ik nergens vermeld vond) voor: Ubbonis Emmii tract. etc. contra David Joris. (Voet, Pol. Eccl. II, p. 221Ga naar voetnoot1). Litteratuur: Glasius, ll. dl. I, blz. 205. - de la Rue, Geletterd Zeeland. Middelb. 1742, blz. 501-503. Hier vinden we op blz. 502 en 503 meegedeeld de Holl. vertaling van het door Ds. Gruterus op hem vervaardigde Latijnsche lofdicht. - Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen, blz. 90, 91 en 208. T.d.p. wordt gezegd dat Burs het ‘Bruyloftslied, enz. van Faukelius, na den dood van dezen, uitgaf te Middelburg bij de erven S. Moulert. - Dr. J.D. de Lindt van Wijngaarden, Ant. Walaeus. Leid. 1891, blz. 26, 46 en 137. - Nederl. Arch. voor Kerkel. Gesch., dl. IV, blz. 232, 238, 258 en 280. - Dr. H.H. Kuyper. De Post. Acta enz. reg. i.v. - J.W. te Water, Kort verhaal der reform. van Zeeland, blz. 189, 190. - G. Vrolikhert, Vliss. kerkhemel. Vliss. 1758, blz. 34 en 35. - Zelandia illustrata, 280 en 281. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1626. Aanteekeningen van A. 's Gravenzande, betreffende Middelburgsche predikanten, in mijn bezit. - Vlak, Historie des Sabbaths. |
|