maal 14 Maart, intree 9 Juli, afsch. 25 Sept. 1847), te Middelburg (ber. 30 Mei 1847, intree 3 Oct.). Hier ontsliep hij na een langdurig lijden den 27sten April 1850. ‘Met hoogen ernst verkondigde hij het Evangelie der verzoening en des vredes; en niet weinigen zijn er die hem hoogachtten en liefhadden en voor wie zijne bediening rijk gezegend was. Gelijk Jezus Christus de hoofdinhoud was zijner prediking, was hij ook zijn steun onder zijn lijden, zijne hope en zijn sterven.’
Van hem zag het licht:
Godsdienstige viering van den 8 December 1840 of ernstige opwekking aan Nederlands inwoners, tot het opzenden van het dringend, veel omvattend en zegenrijk gebed voor de regeering van Willem II, op Hoogsdeszelfs eersten verjaardag na de plechtige inhuldiging als Koning der Nederlanden op den 28sten Nov. 1841, in eene Leerreden over Psalm LXXII:1 en 2. Sneek 1849.
Tweetal leerredenen, gehouden tot afscheid en intrede te Balk en te Vlissingen. Vliss. 1843.
Over de grootheid van Jezus. Vliss. 1845
De hooge waarde en het rechte gebruik der vrijheid. Leerrede ter gedachtenis van den Munsterschen vrede. Middelb. 1848.
Twaalf nagelaten leerredenen. Rott. 1850.
Litteratuur: v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1496 en 1497. - Nagtglas, ll. dl. I, blz. 84. - Boekzaal 1850a, blz. 617 en 618.