[Jan Barend Hendrik Bruinier]
BRUINIER (Jan Barend Hendrik) geboren te Lochem den 24sten Nov. 1796, was de zoon van Jan Hendrik, die den 8sten April 1807 in laatstgenoemde plaats overleed. Als student in de godgeleerdheid werd hij te Leiden ingeschreven den 4den Nov. 1815 en den 3den Oct. 1821 werd hij, door het provinciaal kerkbestuur van N.-Holland, tot de evangeliebediening toegelaten. Achtereenvolgens is hij als predikant werkzaam geweest te Eck en Wiel 1822, te Hillegom 1824, te Leeuwarden (17 Mei 1827-1 Sept. 1833), te Amsterdam, alwaar hij in den ouderdom van 59 jaar, den 5den Juli 1856 ontsliep.
Hij gaf uit:
Proeve eener voorlezing over den roem der Hebreeuwen. Leeuw. 1832. |
Een pilaar en vastigheid der waarheid. 1 Tim. III:15a. Gelegenheidsrede, na 25-jarige Evangeliedienst. Amst. 1847. |
Garnizoensrede over 1 Sam. XIX:5, gehouden op den gedenkdag van Waterloo, 18 Junij 1848. Amst. 1848. |
De toorn des lams en de genade onzes Heeren Jezus Christus. Openb. VI:16 en XXII:21. Twee leerredenen. Amst. 1848. |
Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven enz. Joh. I:12, 13. Leerrede. Amst. 1849. |
Leesboek der kerkelijke geschiedenis ten gebruike op scholen, katechisatiën en in huisgezinnen. Uit het Hoogd. vertaald door J.B.H. Bruinier. 1ste afd. Van de stichting der Christel. kerk tot Constantijn den Groote, van het jaar 33 tot 324 na Christus geboorte. Amst. 1842. (Dit boek werd herdrukt). |
De heerlijkheid van den Hoogepriester en de offerhande des Nieuwen Verbonds, boven de hoogepriesters en offers der Mozaïsche bedeeling. Twee leerred. Amst. 1852. |
Gideon. Eene schriftbeschouwing over Richteren VI-IX. Haarl. 1853. |