Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Petrus Brouwer]BROUWER (Petrus) geboren te Harlingen den 8sten October 1732 als zoon van Brouerius en diens vrouw Wilhelmina Boonen, studeerde achtereenvolgens aan het atheneum te Amsterdam en aan de academies te Utrecht en te Leiden, alwaar hij den 14 Sept. 1750 als student in de godgeleerdheid werd ingeschreven (cf. Alb. Stud. kol. 1030). Aan laatstgenoemde universiteit heeft hij den 7den Maart 1753 onder ‘voorzittinge van den heer professor J.J. Schultens eene Dissertatio Philo- | |
[pagina 651]
| |
logico-Theologica qua disquiritur unde Mozes res, in liho Geneseos descriptas, didicerit, openbaarlijk verdedigt’Ga naar voetnoot1). Bevorderd tot proponent in de classis Amsterdam, den 14den Jan. 1755, werd hij twee weken later, immers den 29sten Jan., beroepen te Oudkerke en Roodkerke, waar hij den 25sten Mei d.a.v. bevestigd werd. Terwijl hij hier werkzaam was, werd hij nog den 15den Dec. van hetzelfde jaar beroepen te Elburg en te Barneveld, in welke laatste gemeente hij, na voor de eerste bedankt te hebben, den 21sten Maart 1756, zijn intree hield. Zijn tweede gemeente verwisselde Brouwer in 1762 met Zalt-Bommel (hier beroepen met het lot, den 7den Juni, bev. 15 Aug.), van waar hij in 1764 vertrok naar Dordrecht (ber. 4 Sept., bev. 11 Nov., afsch. 28 Oct.) als opvolger van Did. van der Kemp, die naar Leiden vertrokken was. H.t.p. is hij verder voortdurend werkzaam gebleven. Den 2den Febr. 1790 ‘uit eene zorgelijke krankheid van vijf maanden, door Gods genade tot groote blijdschap’ der gemeente hersteld zijnde, herdacht hij, met Handel. 26:22 en 23, zijn 25-jarige ambtsbediening. Voortdurende lichaamszwakte noopte hem in 1797 zijn emeritaat aantevragen, wat hem ‘salvo honore et stipendio’ verleend werd ‘waardoor de Dordsche gemeente van den getrouwen dienst van deezen haaren geliefden zielehoeder verstoken wierd.’ Met recht wordt van hem gezegd, dat hij ‘een zegen was voor de plaatsen waar hij gearbeid heeft, omdat hij ze door prediking, wandel en geschriften stichtte.’ Vijf jaar later, den 9den Juni 1802, ontsliep hij. In zijn tijd was Brouwer een der meest geliefde predikers te Dordrecht en vooral in de eerste jaren van zijn verblijf d.t.p. had hij een grooten toeloop. En al mogen volgens Schotel (Kerkel. Dordr. II, blz. 485) de gaven voor den kansel toen ongemeen zijn geweest, toch was zijn arbeid in dezen alles behalve volmaakt. Ten jare 1770 (1769) verscheen van hem: de XXVste Psalm in eene doorgaande verklaring, alsmede Psalm LXXXIV, Jesaja XXXII en Lucas V in Leerredenen geopend, en het is in de voorrede van dit boek, dat hij ‘prijzenswaardige beginselen verkondigt, en verklaart in te zien, ‘dat de beoefening der godsvrugt en behartiging van liefde uit het geloof, het groote doel van al onze kundigheden wezen moet. Ook geeft hij te kennen, dat hij instemt met hetgeen Tillotson zeide, “nopens hetgeen men te vermijden en te betrachten hebbe in het opstellen van predikaatsien”, en beklaagt hij zich, dat er in dit opzigt nog zooveel aan zijn werk ontbreekt. En inderdaad daar is nog veel overgebleven van het analytische kwaad. Geen woord, geen syllabe bijna, ontkomt aan zijn ontleedmes, en wie de opperzangmeester was, wie de kinderen van Korah waren, en of het lied betrekking heeft op David, of op de priesters, of op zekeren kerkstaat onder het N.T., of onder het O.T. ten tijde van Josafat, of op de Babylonische ballingschap, of op de Syrische verdrukking, zijn vragen, die allen ter sprake komen in het eerste gedeelte van de preek over Psalm 84:1 en 2. In datzelfde stuk heeft hij een geheele bladzijde noodig om te komen tot het besluit, dat wij bij de uitdrukking “Heer der heirscharen”, eenvoudigst aan den drie-eenigen God moeten denken.’ Waar den Hartog in zijn Gesch. van de Predikkunde enz. (blz. 281 en 282) er op wijst, wat het groote gebrek is, dat de preekmethode van Brouwer aankleeft, daar verzuimt hij niet er toch ook wel degelijk op te wijzen, dat de man zich toe- | |
[pagina 652]
| |
legde op praktikale bijbelverklaring. Dit alles neemt niet weg dat hij gewild was, waarvan het krijgen van flinke beroepen getuigt, o.a. naar Utrecht in 1769, waarvoor hij evenwel bedankte, ofschoon aan die standplaats een professoraat verbonden was. Uit dankbaarheid dat hij te Dordrecht bleef en niet naar de aloude bisschopstad toog, werd hij door de stadsregeering benoemd tot professor in de theologie aan het lycaeum, den 5den Juni 1770, welke betrekking hij den 23sten Jan. 1771 aanvaardde, met het houden eener inaugureele oratie: ‘de causis imminutae Christianae rei.’ Vóór deze onderscheiding hem ten deel viel, was hij door de Harderwijksche hoogeschool bevorderd tot honoris causa doctor in de theologie. In later tijd werd hij curator der Lat. school, maar in 1795, bij de nieuwe organisatie van het collegie der curatoren, met zijn collega van Breugel, na veeljarigen dienst ontslagen, om ook in dit collegie de sporen eener voormaals heerschende kerk zorgvuldig uit te wisschen. Behalve de reeds genoemde geschriften, deed hij nog het licht zien: Gods weldadigheid aan Dordrecht. Dordr. 1770. Brouwer hield deze rede toen hij, na voor Utrecht bedankt te hebben, zich opnieuw aan Dordrecht verbond. Aanprijzing tot het heilig zingen, ter gelegenheid van de verandering der Psalmberijming in de Herv. gemeenten van Nederland, op hoog gezag bepaald, in een Leerrede over Coll. III:16b. Dordr. 1774. Leerrede over den 1sten brief van Paulus aan Timotheüs. Dordr. 1775. Leerrede over den 2den brief van Paulus aan Timotheüs. Dordr. 1778. Kort ontwerp van de voornaamste waarheden der Herv. belijdenis. Z.-Bomm. 1764. (Van dit geschrift zagen eenige herdrukken het licht). Leerredenen over het Heilig boek genaamd Esther. Dordr. 1779. Eerste beginselen ten dienste der kleine kinderen der Herv. belijdenis. Dordr. 1764. (Van dit boek verschenen eenige herdrukken). Brief van E.D.P. (een Dortsch predikant) aan zijn zoon over het biddagwerk bij Herv. belijders. Amst. 1782. P.B., V.D.M. (Petr. Brouwer, verb. div. min.). Verhandeling over de voorrede van Hieronymus, voor de zeven algem. brieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas, in de Academie der geleerden, of Uytspanningen ter opheldering van de H. Schrift. Dl. II, blz. 34 volgg. Over het opschrift en redekundig beleid van den Goddel. Veldzang, Jes. V:1-7. Aanmerk. over een deel van Simeons lofzang. - Verhand. over Philipp. III:1-17 in Bundel van Godgel. Oudheidk. en Letterk. Oefen. Dl. III, stuk III; dl. IV, stuk I, enz. Nog schreef Brouwer een voorrede voor de Philosophische Redekunde van G.T. Meyer, leeraar der waereld-wijsheid, medelid der koningl. academie te Berlijn, vert. door J.W. ter Haar, terwijl hij ook een nieuwe, verbeterde uitgaaf bezorgde van het bekende werk van Joh. Martinus, in leven predikant te Groningen (geb. te Dantzig 15 Nov. 1613. Predikant te Deinum 1627-1637; te Gron. 1637. Overl. 4 Sept. 1665), getiteld: Geestelijke hartesterking tegen de geloovigen geestelijken strijd in hunne zwakheid, in XV predikatiën, meest bij 't H. Avondmaal voortijds gehouden. Dordr. 1772. Van Brouwer mag gezegd worden dat hij een man is geweest met groote theol. kennis niet alleen, maar ook dat hij zeer bedreven was in de Oostersche talen, zóó | |
[pagina 653]
| |
zelfs dat hij in aanraking kwam voor een professoraat aan het atheneum te Amsterdam. Verder beoefende hij met goed gevolg de natuurkunde, de geschiedenis, taal en dichtkunde, waarvan uitgebreide adversaria getuigen, zoowel als zijn letterkundigen omgang met den geleerden Pieter van Braam en den dichter J.A. Repelaar, benevens zijn revisie van het uitgebreide werk van den burgemeester P.H. van de Wall, Verhandeling over de handvesten en voorrechtsbrieven der stad Dordrecht enz. Het Latijn schreef hij zuiver en vloeiend, zijn Nederlandsch was kernachtig, in navolging van P.C. Hooft, die bij hem in hooge eer stond. Als proeve van zijn ‘zoetvloeiendheid als dichter wordt verwezen naar zijn gedicht voor de dissertatio juridico-philosophica inauguralis de moralitate actionum humanarum cum recentiorum quorundam principiis non consistente (Traj. ad Rhen. 1755) van Abr. Dryfhout en zijn zang op het huwelijk van den Hoog WelGeb. Heer Lucas Willem Baron van Essen en Jonkvrouwe van Haeften 1774. Ook Schotel geeft een paar proeven (cf. ll. dl. II, blz. 409), waar hij gedichten meedeeld door Brouwer gemaakt op Jacobus Hinlopen en Ahasv. van den Berg. Ypey telt hem onder de vermaarde bijbeluitleggers van zijn tijd, en Schotel zegt dat hij ‘bij alle gehechtheid aan de leer zijns kerkgenootschaps’ een vrijzinnig schriftverklaarder was. Zijn exegese sluit zich aan bij die van zijn leermeester J. Alberti, zijn vader en Camp. Vitringa. ‘Hij behoorde tot de studie, destijds bekend onder den naam van den Ernst.’ Toen in 1784 te Dordrecht bij T. Warner, het 1ste deel het licht zag, van een Nederl. vertaling van J. Priestley's Verbastering des Christendoms van de drie eerste eeuwen, uit het Engelsch, ‘vond hij zich met zijn ambtgenoot N. van Rhijn, ingevolge aanschrijving daarover van deputati synodi Z.-Holland van 23 Nov. 1784, aan het ministerie van predikanten te Dordrecht, in gemoede verplicht, om den hoofdofficier op de bestaande landsplakaten tegen het licentieus drukken en verspreiden van geschriften bedacht te maken.’ Stellig is Brouwer een man geweest van beteekenis in de geschiedenis onzer vaderlandsche kerk, waarin hij met eere zijn plaats heeft bekleed. Litteratuur: Schotel, Kerkel. Dordr. dl. II, blz. 483-495. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1435-1438. - In de Bibliotheek van de Maatsch. der Nederl. Letterk., wordt een brief van hem bewaard aan A. Kluit. De brief is gedateerd uit Dordrecht 1777, (cf. Catal. der Bibl. van de Maatsch. der Nederl. Letterkunde. Handschr. dl. I, blz. 58). |
|