[Joannes Cz. Bremer]
BREMER (Joannes Cz.) zoon van Conradus of Koenraad (achtereenvolgens predikant bij de Rem. broederschap te Brielle 1659, Schoonhoven 1660, Nieuwkoop 1662, Leiden 1663), gestorven te Leiden, den 24sten April 1668. Na volbrachte studie in 1684 tot proponent toegelaten, was hij achtereenvolgens predikant bij de broederschap te Amersfoort 1688, te Hoorn 1694 en te Rotterdam in 1699 (bev. den 14den Febr.). Op zijn verzoek werd hij den 1sten Juni 1713 uit den dienst ontslagen, en slechts weinige weken later, immers reeds den 17den Juli stierf hij.
In druk bestaat van hem:
Lyk-predikatie uyt 2 Reg. XX vs. 1 op 't einde, over ..... Herm. Hillers ..... in den Here ontslapen den 23 van Wijnmaand 1695. Hoorn 1695. |
Aan 't einde een ‘lyk-klagt’ van J. de Goede en een ‘graf-schrift’ van J. Bremer. |
Kristelijke kruiskroon of lydens zegepraal door lijdsaemheijt. Rott. 1709. |
Het christelijk jubelfeest en daarop volgende eeuwgety, gevierd in twee predicatiën, uitgesproken in de vergadering der Remonstranten te Rotterdam. Rott. 1701. |
Hij wordt ook genoemd als de vervaardiger van een dichtstuk, getiteld Amersfoortse Tempe geplaatst voor het werk van den hoogleeraar A. Matthaeus, getiteld: Rerum Amerfortiarum Scriptores duo inediti ..... Lugd. Bat. 1693. |
v.d. Aa, zegt dat 's mans zinspreuk was: Nosce te ipsum. |
Litteratuur: De Rem. broederschap, enz. reg. i.v. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1281.