Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 1
(1907)–Lambregt Abraham van Langeraad, Hugo Visscher– Auteursrecht onbekend[Gerardt Brandt]BRANDT (Gerardt) (de oude) zoon van Gerardt (Geeraert) en Neeltje Jeroens, zag het levenslicht te Amsterdam, den 25steu Juli 1626. De vader, die uurwerkmaker was, maar tevens zonnewijzers en andere kunstwerktuigen vervaardigde, was in zijn vak zoo'n bekwaam man, dat hij zelfs met Descartes in aanraking kwam. Dan, hij was niet alleen vaardig als instrumentmaker, maar ook als dichter en behoorde tot de hoofden van den nieuwelings in zijn woonstad gestichten schouwburg. De liefde voor de beoefening der dichtkunst, was van den vader overgegaan op den zoon en diens treurspel ‘de veinzende Torquatus’ (ofschoon later door den dichter verworpen), door hem op zeventien jarigen leeftijd vervaardigd, werd met algemeene toejuiching ten tooneele gevoerd. Vier jaar later behaalde hij geen minderen roem door het opstellen eener lijkrede op den historieschrijver P.C. Hooft, welke rede daags na de begrafenis, den 28sten Mei 1647, door den beroemden tooneelspeler Adam Karel Zjermesz, op het tooneel werd uitgesproken. Tal van vernuften van den 1sten rang (Vondel, C. Huygens, R. Anslo, Cr. van Baerle enz.) die dit stuk hadden gehoord, waren opgetogen van bewondering over de zuiverheid en kracht van taal, die er in uitblonken, en voor goed was Brandt's naam gevestigd als letterkundige; maar hij bleef uurwerkmaker. In 1648 zong Brandt een korten treurzang op het overlijden van Van Baerle, tot wiens huis hij toegang had verkregen. Hier maakte hij kennis met diens dochter Suzanna, een zeer ontwikkeld meisje, doch die haar hand niet wilde schenken aan | |||||||
[pagina 577]
| |||||||
een uurwerkmaker, en het is op haar aansporing geweest en ook nog op raad van den hoogleeraar zelven, dat Brandt besloot zich te gaan bekwamen tot het predikambt bij de Remonstranten. Met buitengewonen ijver legde hij zich nu op de oude talen toe en oefende hij zich vervolgens drie jaar aan de Amsterdamsche kweekschool (geopend den 28sten Oct. 1634 met 7 studenten, ten huize van Episcopius) in de godgeleerdheid, bijzonder onder de leiding van den hoogleeraar Curcellaeus (2 Mei 1586-Mei 1659, benoemd tot hoogleeraar den 6den Mei 1643). Proponent in 1652 werd hij al spoedig daarna beroepen te Nieuwkoop, waarna hij de hand verkreeg van haar, die hem feitelijk tot de studie der godgeleerdheid had aangespoord. Dit gaf aanleiding aan den dichter Jan Vos, deze vier regels te vervaardigen. De Liefde maakte van Quintijn de smid een schilder;
Maar hier aan d'Amstel toont de Min zijn kracht nog milder,
Van een tooneelpoëet maakt hij een Predikant.
Zo raakt Suzann', hoe kuisch en koud van hart, aan Brandt.
Terwijl Brandt te Nieuwkoop werkzaam was, kreeg hij een beroep naar Haarlem, wat evenwel door hem ‘om de kleinheid der gemeente zonder hoop op beterschap en om den drang der Nieuwkoopers, afgeslagen werd. Hoorn had hem toen reeds op het oog, doch ditmaal zonder gevolg. In de Gr. vergadering (Aug. 1657) verklaarden die van Nieuwkoop, dat zij het vertrek van haren leeraar een groot nadeel zouden rekenen. Zij hadden daar in de publieke kerk een welsprekend predikant, en waren nu tegen die aanlokselen door den dienst van haren leeraar genoegzaam beveiligd, maar hadden bij vertrek onrust en verachting te vreezen.’ Dit nam niet weg, dat zijn eerste gemeente, die ten zeerste aan hem gehecht was, hem toch missen moest, want den 22sten Juli 1660 beroepen naar Hoorn, vertrok hij derwaarts. Met twee ambtsbroeders, heeft Brandt h.t. p. 7 jaar gearbeid, toen hij naar Amsterdam ging (ber. den 24sten April 1667), waar hij werkzaam gebleven is tot zijn dood, den 12den Juli (niet Oct.) 1685. Brandt heeft veel geschreven, en vooral door zijn historische werken heeft hij zich een blijvenden naam verzekerd. Behalve het reeds genoemde schreef hij:
| |||||||
[pagina 578]
| |||||||
Kort verhael van de reformatie en van den oorlogh tegen Spanje in en ontrent de Nederlanden, tot den jare MDC. Uyt verscheyde geloofwaerdige historien en authentycque stucken onpartijdighlyck by-een-gestelt..... Daar noch by is gevoeght het chronyxke der Nederl. gesch. sedert het jaar 1600 tot het jaar 1658. (Zie Dr. Knuttel, Nederl. bibl. van Kerkgesch. blz. 45 en H.C. Rogge, Bibl. der Rem. geschr. enz. afl. 2, blz. 173). Het Kort verhael, zag voor de eerste maal het licht in 1657. De eerste uitgave van het Chronyxke, verscheen in 1636, de 3de in 1657, te gelijk met de 1ste uitgave van het Kort verhael. Bijgewerkt door Brandt tot 1658, is het Chronyxken later door anderen voortgezet. Brieven van verscheyde verm. en gel. mannen deser eeuwe: voornamelijk van Jac. Arminius, J. Uytenbogaert, H. de Groot, S. Episcopius, N. Grevinchovius, C. Niëllius, etc. ..... Amst. 1662. ‘Het lijdt geen twijfel of Brandt is de uitgever dezer verzameling, daar hij de origineele stukken in zijn bezit heeft gehad.’ Vooraf gaat een: ‘Aenspraeck aen den christelijcken leser’, waaruit we het doel leeren kennen van de uitgave dezer brieven, die van nog andere personen afkomstig zijn, dan op den titel worden vermeld. Verhaal van de reformatie in en omtrent de Nederlanden. Met eenige aanteekeningen en aanmerkingen. Amst. 1663. Dr. Knuttel zegt hiervan: ‘Het verhaal beslaat 722 bladzijden en geeft een nauwkeurig verslag van de geschiedenis der Hervorming in ons vaderland tot 1573; het is herdrukt als eerste deel van de Historie der Reformatie. Na het verhaal volgen de Aanteekeningen, en daarna de opgave der gebruikte boeken en het zeer uitvoerig register.’ Historie der Reformatie, en andere kerkelyke geschiedenissen, in en ontrent de Nederlanden. Met eenige Aentekeningen en Aenmerkingen. Dl. I en II. Amst. 1671 en 1674. Dl. III en IV. Rott. 1704. De arbeid van Brandt aan de geschiedenis der Reformatie, schijnt begonnen te zijn toen hij te Nieuwkoop als predikant werkzaam was, blijkens een resolutie van Directeuren, dd. 8 Aug. (Zie De Rem. broederschap, enz. 2de druk. Amst. 1905, blz. 130). ‘Het gheele werk, dat uit 61 boeken bestaat loopt tot 1623. Het eerste deel is feitelijk niets dan een zeer vermeerderde herdruk van het Verhaal van de Reformatie van 1663; en is voor een groot deel ontleend aan de Amsterdamsche gedenkschriften van Laurens Jacobsz. Reael 1542-1567. Het werd vrij algemeen gunstig ontvangen, maar over het vervolg; dat den oorsprong, de voortzetting en de scheuring teweeg gebracht hebbende gevolgen der kerkelijke twisten vermeldde, werd niet zoo gunstig geoordeeld. Opgedragen aan de gereformeerde predikanten en leeraars, verwekte het bij de rechtzinnigen een storm van verontwaardiging. Tegen hem trad in het krijt de Amsterdamsche predikant H. Ruyl met: G. Brandts stoute geveynstheyt en liefdeloose geest vertoont in syn Boeck genaemt de Historie der Reformatie. Amst. 1676; naar aanleiding waarvan Brandt uitgaf zijn: Verantwoording ter saeke van sijne Historie der Reformatie tegen de beschuldigingen van D.H. Rulaeus, waarop Ruyl weer ant- | |||||||
[pagina 579]
| |||||||
woordde met: Verdediging van de waerheydt syner beschuldigingen tegen de Historie der Reformatie van G. Brandt. Amst. 1676. De N.-Holl. synode had zich onderwijl tot de Staten van Holland gewend met het verzoek, dat het boek zou worden verboden en het octrooi ingetrokken en dat de uitgave van het volgende deel zou verboden worden. Veel succes had dit verzoek niet, dewijl het niets uitwerkte, dan dat bij missive van den 17den Juli 1677 namens de Staten, aan Brandt kennis werd gegeven, dat het octrooi ingetrokken werd en hij zich bij het schrijven van de volgende deelen van alle ‘aanstootelijkheit’ had te onthouden. Is dit misschien oorzaak geworden, dat Brandt zelf voor het ter perse leggen van het 3de en 4de deel niet meer de hand heeft aan den ploeg geslagen? Immers pas geruimen tijd na zijn dood, werden deze beide deelen in 1704 uitgegeven door zijn zoon Johannes, predikant te AmsterdamGa naar voetnoot1). Het verschijnen van dit 3de en 4de deel, gaf opnieuw aanleiding tot strijd. Immers gaf de Middelburgsche predikant J. Leydekker in 1705 uit het eerste deel van: Eere van de nationale synode van Dordrecht ..... voorgestaan en bevestigd, tegen de beschuldiginge van G. Brandt, in sijn Historie der Reformatie. Amst. (2 dln. 1705 en 1707)Ga naar voetnoot2). Tegen dit eerste deel schreef J. Brandt een Verantwoording van de Historie der Reformatie van ..... G. Brandt, tegens de beschuldigingen van J. Leydekker, enz. Amst. 1705. In het Fransch overgezet, verscheen van de Historie der Reformatie een uitgave van dl. I, II en III, den Haag 1726. Een Engelsche vertalìng in 4 dln. zag het licht te Londen, in 1720 - 1723, terwijl een Abridgment of G. Brandts History of the Reformation, enz. gedrukt werd in 2 dln. te Londen in 1725. Uitvoerig wordt de geschiedenis van Brandt's Historie der Reformatie beschreven door Dr. G.M.C. Loeff in zijn acad. proefschrift: De Nederl. Kerkgeschiedschrijver Geeraardt Brandt. (Utr. 1864), en in de Bijdragen tot de gesch. der Nederl. Letterkunde door Dr. G. Penon (dl. II, 1881, Brandt en de Historie der Reformatie, en in dl. III, 1884, Brieven van en aan Geeraerdt Brandt). ‘Door kwaad en goed gerucht heen (Dr. Sepp, Bibl. van Nederl. kerkgeschiedschrijvers) heeft die Historie zich een weg gebaand en tot heden zich op hare eereplaats gehandhaafd. Met voorliefde heeft Brandt blijkbaar de spaarzaam voorkomende proeven van irenische theologen geschilderd en met onwil de gerezen twisten van Remonstranten en Contra-Remonstranten verhaald. Zijn boek is er velen niet minder om, die bedenken dat zekere eenzijdigheid onafscheidelijk verbonden is aan een sterk sprekende individualiteit.’ Met Dr. Sepp, t.a.p. bevreemdt het ook ons, dat Brandt, zich voor de samenstelling van zijn werk, dat stellig immer geraadpleegd moet worden, door ieder, | |||||||
[pagina 580]
| |||||||
wie in ons land over den eersten tijd der Reformatie schrijft, niet heeft bediend van Schoock's Liber de bonis vulgo ecclesiasticis dictis. De Historie der Reformatie is stellig niet het minst gericht tegen de Memoriën van Baudartius en draagt daardoor een bepaald polemisch karakter (Dr. Blok, Gesch. van het Nederl. volk, dl. IV, blz. 479). Van de opnieuw overziene en door IJsbrand van Hamelsveld met eenige aanteekeningen vermeerderde uitgave van de Hist. zijn slechts de beide eerste deelen in 1787 te Amsterdam verschenen. Historie der verm. zee- en koop-stadt Enkhuisen, vervaetende haere herkomste en voortgangh, mitsgad. verscheide gedenkw. geschiedenissen aldaer voorgevallen. Enkh. 1666. P.C. Hooft's Nederl. Historiën, sedert de overdraght der heerschappye van Kaizer Karel den vijfden op Koning Filips ..... tot het einde der landtvooghdye ..... Van Leycester..... Amst. 1703 en 1704. Voorrede in Hugo de Groot's, Bewijs van den waren godsdienst. Uitgave van 1683 te 's-Gravenhage bij J. Tongerloo. (Deze voorrede is geteekend door Brandt, 1 Jan. 1683). C. Cornelius Tacitus, Jaarboeken en historiën, ook zijn Germanië en 't leeven van J. Agricola. In 't Holl. vertaald door ..... P.C. Hooft. t'Amst. 1684. Met opdracht, ondert. ‘In Amst. 26 Aug. 1683, G. Brandt.’ Ook is van de hand van Brandt de voorrede. Het leven en bedryf van ..... Michiel de Ruyter, hertog, ridder enz. l. admir. gener. van Holl. en Westvr. Beschreven door G. Brandt. Amst. 1687. (Hiervan zagen verschillende drukken het licht). Van dit werk zegt Dr. Blok (Gesch. van het Nederl. volk, dl. V, blz. 475): ‘Het Leven van de Ruyter blijft zijn (d.w.z. Brandt's) meesterstuk, waarin hij Hooft overtreft door eenvoud en helderheid van stijl.’ Daghwyser der geschiedenissen, kortelijk behelzende verscheide gedenkwaardige zaken ..... enz. Amst. 1689. Historie van de rechtspleging gehouden in ..... 1618 en 1619, ontrent de dry gevangene heer en Mr. J. v. Oldenbarneveld, Mr. R. Hoogerbeets en Mr. H. de Groot. Rott. 1708. (De opdracht is geteekend door J. Brandt, 1 Aug. 1707)Ga naar voetnoot1). Leven van P.C. Hooft, geplaatst voor de uitgave van diens Nederl. Historiën (Uitg. 1677). Leven van J. van den Vondel, geplaatst voor de nieuwe uitgave van diens poëzie in 2 dln. 1682. (Beide deze levensbeschrijvingen worden als zeer voortreffelijk geroemd, door Dr. Blok, ll. dl. V, blz. 475). Verschillende bundels gedichten als: Gedichten van G. Brandt de jonge. Rott. 1649. Stichtelyke gedichten, vervaetende verscheide gebeden, plichten en opwekkingen ter godtsaeligheit. Amst. 1654. G. Brandts Poesy. Amst. 1688. Id. Poesy. Amst. 1725. Uitgave in 3 dln. Brandt had een zeer vruchtbare pen, en ofschoon hij behoorde tot de steun- | |||||||
[pagina 581]
| |||||||
pilaren der Rem. broederschap, ligt zijn verdienste toch niet op theologisch gebied, maar op dat der historie en vooral was hij een uitmuntend biograaf. Litteratuur: Dr. G.M.C. Loeff, de Nederl. Kerkgeschiedschrijver G. Brandt. Utr. 1864. - Dr. G. Penon, Bijdr. tot de Gesch. der Nederl. Letterk. dl. II (1881) en dl. III (1884). - Sepp, Bibl. der Nederl. Kerkgeschiedschrijvers blz. 211 en 212. Id. Het Staatstoezicht, enz. blz. 74 en 75. - Knuttel, Nederl. Bibliographie van Kerkgesch, blz. 45-47. - Glasius, ll. dl. I, blz. 160-164. - v.d. Aa, ll. dl. II, blz. 1186-1190. - Dr. Blok, Gesch. van het Nederl. volk, dl. IV, blz. 479, dl. V, blz. 475. - W. Nijhoff, Bibliographie van Noord-Nederl. Plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18de eeuw. Amst. 1894, blz. 13 en 14. - Boekzaal (Tweem. uyttreksels, enz. door W. Sewel. Rott. 1704, dl. XXVI, blz. 201-234 en 500-525. Men heeft hier de aankondiging van het 3de en 4de deel van de Hist. der Reformatie). Boekzaal 1707, (dl. XXXIII, blz. 224-262). - H.C. Rogge, Beschr. Catal. der Pamfl. verzameling (stuk I, afd. I, 2de ged., blz. 171-174, 3de ged., blz. 175-179). Cat. van Handschr. van de Bibl. der Rem. Geref. gemeente te Rotterdam, reg. i.v. De Rem. broederschap. Biogr. naamlijst, enz. Amst. 1905, reg. i.v. |
|